Paris s’éveille

Hij blijft maar door mijn hoofd spoken, die jongeman die voor ons in de rij stond voor de entree van de Notre-Dame die vrijdag in november. Het was vroeg, grijs en kil. Op dat moment hooguit 12 of 13 graden. De man, ik schat hem zo halverwege de 20, viel op doordat hij schaars gekleed ging. Hij droeg slechts een paar sneakers, een spijkerbroek en een simpel shirt met lange mouwen. Geen jas, geen tas, alleen een telefoon, vóór in z’n rechter broekzak. Hij oogde niet als een toerist maar zag er uit als een oorspronkelijke bewoner van de stad.

Ik was er de afgelopen jaren al vaker geweest. In Parijs. Ik houd van Parijs. Ik hoef niets in het bijzonder te zien, ik wil er vooral zijn. Ik voel me er zó fijn, zo op mijn gemak, dat ik denk dat Parijs ook van mij houdt.

Met deze keer ruim 3 dagen om in te kleuren, wilde ik Parijs toch wel graag een keertje vanaf de Notre-Dame bekijken en dus waren we extra vroeg uit ons hotelletje, aan de voet van de Montmartre, vertrokken om niet uren in een ontmoedigend lange, slingerende rij op het voorplein onze tijd te zien vervliegen.

De dag ervoor waren we ook al vroeg van huis naar Rotterdam vertrokken, ruim op tijd voor de Thalys van 10 uur. In de trein zag ik het eerste spook. Op onze gereserveerde plekken zat een ietwat schimmig ogende man die schichtig reageerde toen we onze plekken “opeisten”. Ik vond dat vervelend en “vreemd”. Jos vond dat overdreven en jaagde het spook weg.

Vroeg in de middag arriveerden we op Gare du Nord. We hebben de hele middag, al struinend, onze harten opgehaald alleen al aan de sfeer die de stad ademt. Parijs stroomde meteen vol door onze aderen. En onze voeten! Zo zeer, dat we al om 21 uur in bed lagen om ons voor te bereiden op de dag waarvan je niet wist dat hij komen zou. Dat is wat wij doen als we steden bezoeken; vroeg sluiten en vroeg weer open om lange dagen te maken en straten en wijken af te struinen. Uren en kilometers kunnen we door de stad sjouwen, kijken, voelen en koffie drinken.

Hoewel uit tegengestelde richtingen, kwamen we tegelijk met de jongeman aangelopen en stelden we ons aan de zijkant van de Notre-Dame op alwaar zich een korte en zeer acceptabele rij vormde. Het duurde dan ook niet lang of we kwamen boven in een kleine ruimte waar de kaartjes verkocht werden. We sloten aan in de linker rij, achter de jonge man. Daar stagneerde het: het duurde en het duurde. Er was een probleem. De jongen kon zich, zo te horen, niet identificeren. Het ging over z’n leeftijd. Enfin, toen de kaartverkoper eenmaal overtuigd was, ging het vlot, kochten wij onze tickets, is de jongen aan onze aandacht ontsnapt en is hij op gegaan in de massa. Net als wij.

Boven op de Notre-Dame hadden we, vooral vanaf de westgevel, prachtig uitzicht over de stad. Vlak boven de, door de buitenwijken gemarkeerde, horizon, was achter de Eiffeltoren een lichte hemelsblauwe streep te zien. Daarboven echter trok het dicht en pakten donkere wolken zich samen. Ze vormden een imposant dreigende lucht die geflankeerd werd door de monsterlijke waterspuwers die het geheel op hun gemak, met hun handen op de knieën, gadesloegen. Ze leken er niet van onder de indruk, zij zagen Parijs al eeuwenlang in alle seizoenen in alle gedaanten aan zich voorbij trekken. Ik legde deze dreiging boven de stad uitgebreid vast zonder te weten dat de figuurlijke betekenis ervan letterlijk vormen zou gaan aannemen.

Ook beneden maakten we foto’s: ik, mijn loopneus snuitend in een papieren mouchoir met de Notre-Dame op achtergrond. Ik stuurde ze naar de kinderen met een “rara, qu’est-ce que c’est?”, maar ze vonden mijn woordgrap (een Snotre-Dame), zo als zo vaak, duidelijk minder geslaagd dan ik. We dronken koffie om de hoek bij “le Quasimodo”, waar we beiden, met onze Bechterew nauwelijks op vielen. Vervolgens wandelden we van Île de la Cité naar les Halles, terug via Sainte-Chapelle en Quartier Latin, richting Jardin du Luxembourg en…Rue Mouffetard. Mijn lievelingsstraat die met de winterse verlichting sfeervoller oogde dan ik hem ooit had gezien. Vervolgens -dodelijk vermoeid- weer terug via Rue Saint-Jacques en de Sorbonne, Île de la Cité richting les Halles, waar de terrassen bomvol zaten. De temperatuur was in de loop van de dag wat opgelopen en er heerste een gezellige drukte.

Jos had hier in de buurt, chez “Le petit Bouillon Pharamond” om half 8 een tafeltje gereserveerd. Een authentiek Parijs’ restaurant, met rood fluweel beklede banken en grote spiegels die de hoge wanden volledig bedekten. Rond 22 uur vertrokken we moe -van het wandelen en de wijn- en voldaan naar ons hotel. Dik tevreden keken we terug op de dag die bijna voorbij en zo leuk besteed was.

Ons nergens van bewust stapten we in de metro en kwamen we iets voor half 11 op onze kamer aan. Ik had mijn schoenen nog niet uit of mijn telefoon ontplofte; m’n Whatsapp-toon veranderde in één lange riedel: verontrustende app’jes kwamen onafgebroken binnen. Er leek geen eind aan te komen… en zo snel als ze zich opvolgden, zo traag drong het besef, de ernst van de toon ervan tot ons door.

In de tijd dat wij aan ons dessert en in de metro zaten, was op nog geen 2 kilometer afstand van onze tafel een terroristische aanslag gepleegd. Op een steenworp afstand van ons hotel speelde zich een ongekend groot drama af. Pas toen we het kleine televisietoestel op onze kamer aan zetten, drong de ernst ervan groots onze kamer en gemoederen binnen. De beelden logen er niet om. Er was paniek, angst en onzekerheid. Ons werd duidelijk dat het breaking news in de wereld was. Onze vrienden en familie thuis, hadden dit voorgeschoteld gekregen, terwijl wij nog niets vermoedend aan onze Île flottante zaten, vlakbij de plek des onheils. Het was voor het thuisfront op dat moment angstiger dan voor ons, merkten we wel..

Het kleine teeveetje stortte z’n hart over ons uit en bleef maar berichten en beelden onze kamer in spuwen. In grote golven stroomde onze kamer vol met onzekerheid, ongeloof, verdriet en verbijstering. Het hield niet op. Voor Jos wel, die, met 2 of 3 wijntjes meer, ook net iets meer moe was dan ik. Hij heeft niet meer meegekregen dat de burgemeester de stad uiteindelijk hermetisch liet afsluiten; die lag toen al op één oreille.

Pas in het licht van de volgende morgen werd de ware omvang en impact van de aanslag zichtbaar. Je hoefde maar naar buiten te kijken. De zaterdagochtend was stil en verlaten. Geen kip zag je in de anders zo volle straten. Het was een spookstraat in een spookstad. Het was akelig stil. De trappen naar de entree van het metrostation Lamarck Caulaincourt bleven verontrustend leeg en pas in de loop van de middag kwam de straat, zij het voorzichtig, enigszins tot leven, kropen de mensen uit hun schulp en durfde ook ik me, aangemoedigd door Jos, voorzichtig op straat te begeven. We zijn naar Rue des Abbesses gewandeld, niet ver van ons hotel, waar we in een restaurant boeuf bourguignonne hebben gegeten. Op onze qui vive. Niet op ons gemak.

Zondagmiddag zouden we naar huis gaan. ‘s Morgens hebben we ons vooral rond Place du Tertre en de Sacré-Coeur opgehouden. Daarvoor hoefden we alleen de berg tegenover ons hotel maar op. En hoewel ik daar in eerste instantie nog best tegen op zag, ben ik zo blij dat we dat wel gedaan hebben.

De sfeer op Place du Tertre was bijzonder. Het gedeelde verdriet was tastbaar en zichtbaar. De zon scheen er waterig, de stemmen waren zachter en klonken gedempt. De mensen om ons heen ademden verbroedering en saamhorigheid. Het was alsof ik in een bleek, nog net niet opgedroogd aquarel -van hooguit 30 x 40 centimeter- was beland. We hebben ons, met de droefenis van die dag, laten uitvergroten in een enorme karikatuur in houtskool. Het is een tastbare herinnering aan dit bijzondere verblijf in het door ons zo beminde Parijs

Was de sfeer daar op dat moment ingetogen, eenmaal boven, in een veilige luwte die de schaduwzijde van de Sacré-Coeur bood, was de stemming voelbaar anders; krachtig en strijdbaar. Er klonk gezang en opzwepende muziek. Een 3 man sterk gezelschap straalde een en al liefde, energie en vertrouwen uit. Alsof ze het leven vierde. Terwijl het de kleine menigte uitnodigde mee te zingen, lieten de mannen een geïmproviseerd kartonnen bordje met de tekst ”même pas peur” rond gaan. Er ging kracht en troost van uit, die mij en de mensen om mij heen, zichtbaar goed deed. De in mij opgewelde emotie gaf mij veel lucht en verzachting, genoeg om toch enigszins gesterkt af te kunnen reizen en Parijs in vertrouwen achter te laten.

Hoewel het even onduidelijk was of de internationale treinen weer zouden rijden, was tegen de tijd dat wij zouden vertrekken, al het treinverkeer gelukkig weer op gang gekomen. En zag het 4 dagen eerder, bij aankomst op Gare du Nord, al zwart van de zwaarbewapende militairen, nu leek het aantal wel verviervoudigd. De spanning was er te snijden. Desondanks konden we, zonder controle, zó de Thalys in stappen. Snel naar huis!

Nu, al bijna 5 jaar thuis, spookt die ene knaap bij de Notre-Dame nog steeds door mijn hoofd. Hij was ons beiden opgevallen, zonder dat we dat naar elkaar hadden uitgesproken. ‘s Morgens vonden we hem vreemd. ‘s Avonds op z’n minst verdacht. Ik breng hem nog altijd in verband met de dreiging die wij ‘s morgens al over Parijs hadden zien liggen maar waarvan we niet hadden kunnen vermoeden welk onheil het inluidde.

Op de heenreis vond Jos mijn achterdocht naar de reiziger op onze stoelen, misplaatst en wuifde hij mijn vrees voor terroristische aanslagen -nog net niet lachend- weg. “De kans dat je onder een auto komt is groter dan de kans dat je bij een aanslag betrokken raakt,” zo relativeerde hij.

Aanslagen, je leest er over in kranten, je hoort er over op de radio en je ziet ze op televisie bij het journaal voorbij komen, ver van je bed. Deze echter, was er vlak naast en miste ‘t mijne maar net.

Een gedachte over “Paris s’éveille

Plaats een reactie