Ik voel me schuldig. Als een bang vogeltje heb ik het nest verlaten terwijl mijn jongen er nog inzaten. En daarbij, ik had al een keer eerder het nest verlaten en daarmee hun kleine lieve leventjes overhoop gehaald.
Gelukkig vond ik een ander nestje dat we zorgvuldig inrichtten en aankleedden. De kinderen woonden deels in het oude nest, dáár waar ze destijds uit hun eieren kropen en deels in het nieuwe. We nestelden er al 10 jaar toen de pesterijen van de brute buurvrouwvogel, zomaar uit het niets, begonnen.
Toen we in het huisje trokken had ik al snel door dat de meeste mensen in de straat anders waren dan ik, of misschien was ik wel de vreemde eend in de bijt? Ik realiseerde me al snel dat vooral de buren links van ons, voor de kijkers rechts, types waren waar je geen ruzie mee moest krijgen. Maar dat zou geen probleem gaan worden, ik had niets te vrezen, want met mij krijg je immers geen ruzie. Sterker nog, ik weet niet eens hoe dat moet, ruzie maken.
Al die jaren hadden we vreedzaam naast elkaar geleefd, maakten we af en toe een praatje, brandde ze, de buurvrouw, een kaarsje als mijn moeder in het ziekenhuis lag, informeerde ik naar haar als zij naar de specialist was geweest -ze had kanker- en vroeg ze me binnen om te komen kijken als er weer een grote klus in huis was geklaard. Jarenlang, dag in dag uit, kwam er herrie uit hun huis, was er van vroeg tot laat rumoer en lawaai omdat zij en haar man de boel verbouwden.
Wij gedoogden en duldden de geluidsoverlast zonder enig commentaar, en ook haar gruwelijk angstaanjagende geschreeuw tegen haar volwassen kinderen, kleinkind en stokdove echtgenoot, die niet tegen haar opgewassen bleek, namen wij voor lief. Ze had een barse bulderend doorrookte rauwe, zware zwarte stem en een dito uiterlijk. Een combinatie die ons koude rillingen bezorgde.
Hoewel de straat niet de leukste, maar naar ik toen vermoedde, ook niet de slechtste in het dorp leek te zijn, hebben we daar toch jarenlang met veel plezier gewoond en toverden we het huis om, van wat de kinderen, in eerste instantie, als vakantiehuisje beschouwden, tot een nieuw veilig nest. Ik was zó blij dat ik, na de scheiding, voor een huis met een tuintje in aanmerking was gekomen waarin mijn kuikens alle 3 hun eigen kamer hadden en fijn verder zouden kunnen opgroeien. Het was een klein en onpraktisch, maar wel een erg gezellig huis, vonden ook de vrienden die met regelmaat binnenkwamen gevlogen.
Vanuit het keukenraam keek je zo de tuin in waar in het voorjaar de appelbloesem uitbundig bloeide. De mussen, mezen en merels vlogen af en aan. Een idyllisch plaatje. In de zomer dat we erin trokken, plantte ieder van ons zijn eigen appelboompje op een hoek van het kleine gazon. In het midden plaatsten we een houten picknicktafel, die op hoogzomerse dagen plaats maakte voor het opblaasbare zwembad. We brandden er talloze kaarsjes op lange helder hete zomeravonden. Voor de verjaardag van ‘t kleinste kuikentje, in augustus, hingen we vlaggenlijnen met ballonnen tussen de boompjes. ‘s Winters maakten we er sneeuwpoppen, smolten we marshmallows boven de vuurkorf en vraten de vogels fanatiek van de vetbollen en de laatste appels op het gras. Het kunstmatige kitsch haardje in de woonkamer bracht échte gezelligheid, kinderfeestjes met frietjes van de vloer en de woonkamer vol matrassen voor een logeerpartijtje. De kerstdagen, met de tafel vol zelfgemaakte pindarotsjes en de kerstboom met daaronder cadeautjes, het rode kleed, en dé kerst-cd, waren bij uitstek de hoogtepunten van warmte, gemoedelijkheid, gezelligheid en zorgeloosheid.
In het najaar van 2013 keerden het tij en de buurvrouw zich tegen ons. Volslagen uit het niets ontpopte zij zich tot een nietsontziend sekreet. Ze kwam commentaar leveren op de coniferenhaag die onze voortuin scheidde, notabene van de voortuin van de buren aan de ándere kant, met wie ik een goede verstandhouding had. Ze had last van onze appelboompjes die geen zon uit haar tuin hielden maar die natuurlijk wel bloesem en blad verloren, en vond dat we teveel herrie op de trap maakten. Ze gaf hier op nogal intimiderende wijze blijk van, waardoor wij gedwongen waren op onze tenen te lopen. Op eieren.
De pesterijen werden van kwaad tot erger. Ze gingen over in bedreigingen aan het adres van mijn onschuldige kuikens, onze auto werd bekrast, ik werd bedreigd, via brieven en verbaal, schaamteloos schreeuwend, bulderend door de brievenbus.
Onze gemoederen en het nest dat we in de loop van de jaren zo zorgvuldig hadden gebouwd waren hier niet tegen bestand en het nest begon scheuren te vertonen. De veiligheid die we voelden, verdween als onze sneeuwpoppen voor de winterzon.
Ik schakelde hulp in van de onafhankelijke objectieve stichting buurtbemiddeling, een team dat zowel gesprekken met haar als met mij voerde, met als uiteindelijk doel de 3 partijen om de tafel te krijgen om zodoende tot een oplossing te komen. Tevergeefs. Ze was niet voor rede vatbaar. De buurtbrigadier bemoeide zich ermee door te bemiddelen, er liepen al twee aangiftes tegen haar, maar ze schermde met haar kanker die haar ongenaakbaar maakte. Ook de woningstichting waarvan ik het huis huurde, kon of wilde, ondanks mijn 8 jaar inschrijftijd, niets voor mij betekenen omdat de rauwe roofvogel in een koophuis nestelde.
Hier was geen kruid tegen gewassen. Ik trok aan het kortste eind. Dit was geen gezonde manier van leven met zoveel dreiging en angst. Dreiging die ik niet op eenzelfde manier wilde vergelden, dat was mijn eer te na en bovendien vooral ook niet mijn aard. Ik stond volkomen machteloos en met mijn rug tegen de muur. Tot op de dag van vandaag ben ik verbitterd en boos over het onrecht en het feit dat zij zo harteloos -straffeloos- haar gang heeft kunnen gaan.
Ik heb noodgedwongen eieren voor mijn geld gekozen en heb mijn kuikens, van wie de oudste inmiddels uitgevlogen was, in het vertrouwde nest van hun vader, bij wie ze tot dan toe in deeltijd woonden, onder gebracht. De gevolgen waren verstrekkend. Ik heb mijn toevlucht gezocht in het nest van mijn geliefde in een stad 25 km verderop. We zijn met stille trom vertrokken. De kwaadaardige buurvrouw daarentegen, stond triomfantelijk voor het raam te zwaaien. Ik voelde me vooral flink falen.
Nu, zoveel jaar later, voel ik me nog altijd schuldig. De kloek die het nest liefdevol, van de grond af aan, had weder opgebouwd maar het niet kon beschermen tegen de kwade invloeden van buitenaf en uiteindelijk het nest vroegtijdig verliet. Het nest dat niet langer warmte en geborgenheid bood en dat alle glans en gezelligheid verloren had. Het viel uiteen.
Inmiddels zijn mijn kuikens uitgegroeid tot volwaardige volwassen vogels die hun eigen nestjes al aardig op orde hebben of er aan bouwen. Als ik terugkijk op deze, vooral voor hen opnieuw zo ingrijpende en wellicht traumatische tijd, en ik met hen hierover praat, over mijn falen en hoe het schuldgevoel, na jaren, nog steeds aan mij knaagt, zeggen zij keer op keer: “Nee mama, je hébt het nest niet verlaten. Je bent van het nest gejáágd.”
Mijn lieve kloeke kuikens!

😓😓😓😓😘😘😘😘😘😘
LikeLike