Ik had al heel wat afgezucht deze morgen; het was 12 over 10, om kwart over 10 zou de volgende patiënt komen en dus had ik welgeteld 3 minuten voor een kop koffie, koek en toiletbezoek. Even overwoog ik het één met het ander te combineren, maar ik koos uiteindelijk voor alleen het laatste.
Het wedijveren met de wijzers van de klok was die ochtend al om half 6 begonnen. Het zuchten ook. Ieder uur deed ik mijn best sneller klaar te zijn dan de grote wijzer van de klok boven stond. Een vaak schier onmogelijke opgave met zo veel moeizaam communicerende en minder-mobiele patiënten op het spreekuur. De ene patiënt vraagt nou eenmaal, vaak volkomen terecht, meer aandacht dan de andere en bovendien heb ook ik ons devies, “aandacht maakt het beter”, hoog in het vaandel staan.
Het was ook zo’n spreekuur waarin patiēnten te laat komen terwijl jij aanvankelijk mooi op tijd werkt en waarin je bij het openen van de decursus ziet dat er bij de patiënt méér gedaan moet worden dan er tijd afgesproken is. Een extra onderzoekje links, een extra onderzoekje rechts, maar meestal een extra onderzoekje links én rechts. Onderzoeken van hooguit 10 minuten die te lang zijn om even snel tussendoor te doen en te kort om deze, veelal oude en natuurlijk altijd erg aardige, patiënten speciaal voor terug te laten komen.
Ik heb gemiddeld 7 minuten per patiënt, in die tijd word ik bovendien geacht de voorgeschiedenis, bril- en andere relevante gegevens vanuit de oude ingescande papieren status over te nemen in de actuele digitale status. Mijn tijd is zo al weggetikt voordat ik de patiënt überhaupt heb gezien. Kortom, redenen genoeg om te zuchten. Dacht ik. Vond ik.
Tot, vlak na mijn plaspauze, die ene mevrouw komt. Ik ken haar wel, ze is twee jaar jonger dan ik en komt regelmatig op controle. Pas halverwege de anamnese laat ze zich, quasi-onverschillig, ontvallen dat ze een week eerder te horen heeft gekregen dat ze “erg ziek” is. Uitzichtloos ziek, zo blijkt al snel als ik, achter op mijn stoel zittend, naar haar verhaal luister.
Na de gebruikelijke vooronderzoeken heb ik haar een hand gegeven, veel sterkte én “tot ziens” gewenst. Iets dat je op een afdeling oogheelkunde altijd bewust wél of juist níet zegt, maar nooit zó maar kunt zeggen.
Als ze weer in de wachtkamer zit, vergeefs wachtend op de oogarts, die háár noch een betere kijk op de toekomst, noch een goed vooruitzicht kan geven, prijs ik mezelf gelukkig met mijn 3 minuten pauze.
Ik zucht en ik ben dankbaar en blij omdat ík morgen om half 6 weer gezond op kan staan. Ik strijd niet langer tegen de wijzers op de klok. Mijn klok, die niet, zoals die van haar, op 5 voor 12 staat. Opeens heb ik alle tijd.
Zo mooi weer!! Thanks Eef. Beetje relativeren kunnen we allemaal wel gebruiken.
LikeLike