Vaak vind ik de vroege ochtend, als ik voor dag en dauw bij het ziekenhuis aankom, het leukste moment van mijn werkdag. Ik heb het moeizame opstaan, de grimage, het altijd veel te haastige ontbijtritueel -de krant, slechts koppensnellen, een snelle kop thee en twee beschuiten- én 50 kilometer asfalt achter de rug en ik arriveer, ruim op tijd, gewassen en gestreken, bij het ziekenhuis.
Parkeren kost op dit tijdstip nog geen enkele moeite en uit gewoonte of autisme, parkeer ik altijd op nagenoeg dezelfde plek. Soms kan ik hem “op mijn plek” niet kwijt en zet ik mijn auto, noodgedwongen, op diezelfde plek op een andere verdieping. Da’s niet helemaal zonder risico want ik wil aan het einde van de dag nog wel eens vergeten zijn op welke laag ik hem ‘s morgens vroeg heb neergezet.
Wat dan heel handig is, is dat die meneer met die foeilelijk, felgekleurde stropdas, die ‘s morgens met mij naar beneden liftte en mij pijn aan mijn ogen bezorgde, zich ook ‘s avonds weer, tegelijk met mij, bij de lift voegt zodat ik weet op welke verdieping ik er uit moet.
Gelukkig ben ik niet altijd afhankelijk van dit soort opvallende verschijningen want tegenwoordig neem ik consequent de trap naar beneden, uiteraard met het voornemen ná mijn werkdag ook weer met de trap naar boven te gaan, maar ook dát wil ik nog wel eens vergeten.
Bij het verlaten van de parkeergarage sluit ik me aan bij de colonne van collega’s. In een lang lint loop ik zwijgend met hen richting artiesteningang. Het JBZ kent een keur aan artiesten maar slechts een enkeling ervan ken ik vaag van gezicht.
Ondanks mijn -doorgaans- stevige tred is er een gaatje gevallen in de personele polonaise. Ik zet nog een beetje aan en maak me los van het peloton omdat ik zie dat een vriendelijke collega in de deuropening blijft wachten en geduldig de deur voor mij openhoudt. Die deur die anders, als in slow-motion, dicht zou vallen. Traag, tegen tergend aan omdat hij, die laatste 5 centimeter, in een fractie van een seconde, plots, in één klap, nét voor je de klink kunt grijpen, dichtslaat.
Natuurlijk is het geen moeite zélf mijn pasje aan te bieden en de deur te ontgrendelen, maar is het niet veel leuker wanneer iemand de deur uitnodigend voor je openhoudt en hij jou, vaak met een groet en een glimlach, vrolijk verwelkomt? Ik voel de verbroedering, in de breedste zin van het woord! Daar, en op dat moment, zijn alle artiesten gelijk aan elkaar: of de collega in kwestie komt opereren, assisteren, steriliseren, animeren, coördineren, administreren of evalueren, is van geen enkel gezicht af te lezen. Behalve van dat met die knalrode neus dan misschien.
Ik wacht en ik houd op mijn beurt de deur open voor de aanvoerder van de volgende kopgroep. Ze zet haar beste beentje voor en wil haar pas versnellen. Ik gebaar haar rustig aan te doen. Zodra zij dankbaar de deur van mij overneemt en hem met 3 vingers op ’t glas, openhoudt voor weer een aanstormende collega, neem ik in het portaal de volgende deur over van een zichtbaar slaperige zuster die dit ochtendritueel in tegengestelde richting beleeft en op het punt staat het toneel te verlaten.
Zó komt het hele circus op gang en heten we elkaar welkom, die enkele pipo die niet op of om kijkt, daar gelaten. Eenmaal binnen lost het lint als vanzelf op, kiest een ieder zijn eigen loopbaan en kruipt in de rol die hem of haar zo goed past.
Wat achter blijft zijn de vele afdrukken van vette vingers op de folie-laag van de deur. Entreebewijzen als stille getuigen van dit zich dagelijks voltrekkend fenomeen.
Het is bijna 8 uur. De voorstelling kan beginnen. Ik vind hem nú al leuk.

Leuk en herkenbaar geschreven Eva!
LikeLike