Ik wil een paar kilo’s kwijt. Het zijn Prednison- en Corona-kilo’s. Mijn omgeving reageert verbaasd: ”JÍJ, jij hoeft toch niet af te vallen?!?” Maar ik wil het niet voor anderen, ik wil het voor me zelf: met wat minder gewicht in de schaal zit ik lekkerder in mijn vel en voel ik me net wat meer zelfverzekerd.
Zelfvertrouwen is te koop: bij onder andere de H&M en de Mango hangen de rekken er vol mee, maar dáár was ik al in geen maanden geweest. Het was dan ook niet gek dat sommige ketens in zwaar weer verkeerden.
Twee serieuze vriendinnen, met wie ik al lang dik bevriend ben, vertelden mij over het Cambridge-dieet. In een mum van tijd waren zij 15 kilo afgevallen. Het kostte wel wat, maar dan had je ook wat. Het was geen crashdieet maar een zorgvuldig samengesteld en verantwoord dieet. Bovendien hoefde ík maar hooguit 5 of 6, of misschien, als het erg makkelijk zou gaan, 7 kilo kwijt.
Na wat wikken en wegen en nog een laatste vergeefse poging mijn doel op eigen kracht te behalen, besloot ik op het noodprotocol van mijn vriendinnen over te stappen en ook in mezelf te investeren.
Ik maakte een afspraak bij een consulente in de buurt, hoorde haar verhaal en instructies aan, begon met stap 3 van 7 en stond na een kwartier, goed gemotiveerd en €95 lichter, weer buiten. Dat ging rap!
Inmiddels ben ik nauwelijks een stap en 4 weken verder én 270 euro lichter. Het noodprotocol blijkt een zeer moeizaam proces. In tegenstelling tot mijn vriendinnen boek ík nauwelijks winst en neem ik mijn verlies van €67,50 per kilo. De kiloknallers blijven uit. Vooral mijn portemonnee wordt er lichter van. Mijn spaarrekening slankt er mooi van af.
Met andere woorden: zelfvertrouwen is te koop, maar je betaalt er vét voor! Het is mij veel waard, dit gaat mij echter een brug te ver.
Maar goed, met die 4 kilo’s minder kan ik mezelf wel online op nieuw jurkjes trakteren en daarmee de “noodlijdende” ketens spekken.
Toen ik 5 jaar geleden bij Jos introk, heb ik van een groot deel van mijn huisraad afstand gedaan. Ik verkocht één en ander via Marktplaats, maar het grootste deel van mijn inboedel stond, op de laatste dag, in de woonkamer van het ontmantelde huis klaar en werd door de plaatselijke kringloopwinkel in een vrachtwagen geladen en afgevoerd. Ik heb dat iets te makkelijk of gemakzuchtig gedaan, weet ik nu, terugkijkend op die roerige tijd.
Wat wél mee verhuisde was mijn mooie whitewash eetkamertafel waar ik zo trots op was. Ik had hem ooit van mijn goede vriendin gekregen. De komst van mijn tafel hield wel in dat de ronde grenen eettafel van mijn man moest wijken voor de mijne. Dat had ik bedongen: als ík afstand deed van bijna mijn volledige inventaris, dan kon hij ook wel een offer brengen door afstand te doen van zijn aftandse grenen keukentafel. Zo zou hij er ook in dát opzicht op vooruit gaan.
Over de staat van de tafel liepen onze meningen nogal uiteen. Mijn man vond het -nog steeds- een prachtige tafel die bovendien ook nog eens heel erg duur was geweest. “Ja, vast wel. In 1970,” beet ik hem dan lachend toe.
Uiteindelijk belandde de veelbesproken grenen tafel eerst op de binnen- en vervolgens op Marktplaats. Zijn zoon en ik waren ervan overtuigd dat hij hem aan de straatstenen niet kwijt zou raken en dus waren wij zeer verrast toen zich, na verloop van tijd, de advertentie was al een aantal keren ververst, toch nog een koper meldde die er 50€ voor bood. Het was op een dinsdagmiddag. Mijn man koos eieren voor zijn geld, ging in op het bod en trok een lange neus naar ons. “Zien jullie nou wel, er zijn echt nog wel mensen die de schoonheid en waarde van deze tafel inzien,” schertste hij en hij maakte met de gelukkige potentiële koper een afspraak voor de volgende middag.
Dat deed mij besluiten ‘s avonds ook mijn Marktplaats weer eens te bezoeken. Hoewel hij de tafel verkocht had, had hij hem nog niet op “gereserveerd” of “verkocht” gezet, zag ik. Ik veranderde mijn gebruikersnaam in E. den Beste en deed een bod van 100€ op “die prachtige authentieke tafel die al enige tijd werd aangeboden en waar ik zo naarstig naar op zoek was”.
Enigszins verontwaardigd liet hij ons even later zien dat de tafel kennelijk toch bij méér mensen in de smaak viel, en dat hij overboden was. Nog eens een half uur later schalde zijn verontwaardiging door de woonkamer: hij had een bod van 145€ gekregen van ene meneer Beets. Zijn zoon wierp mij een samenzweerderige blik toe. Het spel was begonnen, en we speelden het hard.
Met een aantal geloofwaardige tijdsintervallen hebben zijn zoon en ik dit de hele avond vol gehouden, bod na bod. Mijn man zag wel dat er een strijd gaande was tussen 2 serieuze gegadigden die elkaar bleven overbieden. Hij kon zijn ogen niet geloven en had spijt als haren op z’n hoofd om de deal die hij eerder op de dag gesloten had. Hevig verhit toonde hij ons, met iets dat het midden hield tussen verontwaardiging en trots, de overbiedingen die inmiddels de 200€ bereikt hadden: “zien jullie nou wel!?!“ riep hij, uitgelaten zwaaiend met de iPad voor onze neuzen.
“Misschien moet je die advertentie even op gereserveerd zetten,” raadde ik hem aan, “dan weten deze bieders dat de tafel al vergeven is, stoppen ze met bieden en kan jij lekker rustig voetbal kijken”, vervolgde ik, met een stalen gezicht en kramp in mijn kaken. En dus ging hij, plichtsgetrouw en consciëntieus als hij is, tijdens de voetbalwedstrijd waarop hij zich al de hele dag verheugd had, zijn advertentie aanpassen en stuurde Marktplaats keurig berichtjes naar de twee bewuste bieders.
Kort daarna kregen de heer Beets, aan de andere kant van de woonkamer, en ik keurig een mailtje waarin stond dat bieden niet meer zinvol was omdat de tafel onder voorbehoud verkocht was. De heer Beets en ik wisselden nog wat blikken van verstandhouding uit maar we waren dik tevreden met hetgeen we bereikt hadden. Drie kwartier later viel mijn man met een luide schreeuw, nog net niet, van de bank. “Wel, non-de-zakkerjuu” (ja, zo klinkt zijn uiting van hevige verontwaardiging écht) “nu krijg ik nog een laatste bod van €275 van die ene man! Die zegt dat die tafel hem zo veel waard is, dat hij hoopt dat hij met dit bod de andere bieder achter zich kan laten”. Ik zag het bovenlijf van zijn zoon, die met zijn rug naar ons toe aan de grote tafel in de woonkamer was gaan zitten, schudden en schokken van het lachen. Ik kon maar ternauwernood mijn gezicht in de plooi houden en ben naar de keuken gelopen.
Nog steeds had mijn man had niks door. Ook niet toen hij laat op de avond naar bed kwam en op zijn kussen zijn zelf getypte Marktplaats-berichten, gericht aan mevrouw den Beste en meneer Beets, geprint, aantrof. Hij snapte er niks van en werd nijdig(er) omdat hij dacht dat ik in zijn mailbox had zitten neuzen. Knorrig stapte hij in bed, kreeg ik nog iets wat op een kus moest lijken, draaide hij zich op z’n andere zij en ging mokkend slapen. Hij wél. Mij lukte dat niet met al die adrenaline gierend door mijn lijf.
Ik ben de volgende ochtend -voor dag en dauw- naar mijn werk vertrokken. ‘s Middags zou de tafel opgehaald worden. Voor 50€, aan de eerste bieder.
Tijdens het ontbijt heeft zijn zoon hem uit de doeken gedaan waar de interesse van zowel mevrouw den Beste als meneer Beets op gestoeld was en heeft hij hen aan hem voorgesteld.
Sindsdien is mijn man een stuk minder goed van vertrouwen en verkoopt hij nauwelijks nog iets op Marktplaats. Onterecht want ik moet toegeven, zijn grenen tafel was inderdaad goud waard!
Natuurlijk weet ik wel dat ze het niet vervelend, laat staan veroordelend bedoelde, zij níet, mijn lieve collega, die belangstellend naar me informeerde nadat haar ter ore was gekomen dat ik niet -nog niet- naar de poli durfde te komen en om die reden thuis werkte.
Er waren ongetwijfeld collega’s, of anderen, die niet naar me informeerden maar het wél zo bedoelden. Althans, dat vrees en vermoed ik. En dus schoot ik meteen in de verdediging, zoals ik dat de laatste tijd steeds vaker deed als ik het gevoel kreeg me te moeten verantwoorden voor het feit dat ik niet naar mijn werk “durfde”.
Was ik half maart door de bedrijfsarts naar huis gestuurd en mocht ik onder geen voorwaarde het pand nog betreden, nu achtte zij, de bedrijfsarts, met de triage aan de voordeur, de kust dusdanig veilig dat ik mijn werkzaamheden weer op kon pakken. Van mij werd verwacht dat ik, hoewel ik in 2 van de 7 categorieën van de risicogroep val en daarmee kwetsbaar in het kwadraat ben, weer naar mijn werk ging dat toevallig in een ziekenhuis woont.
Nog afgezien van het feit dat deze triage niet meer dan een schijnveiligheid is, druisen de omstandigheden waaronder ik zou moeten werken faliekant in tegen de specifieke richtlijnen van het RIVM die op mij van toepassing zijn.
Ik dúrf dus niet alleen niet te werken, strikt genomen kán het ook niet: ik kan -in het hol van de leeuw- geen 1,5 meter afstand houden en “drukte mijden” gaat op onze polikliniek al helemáál niet.
Daarbíj komt dat ik vorige zomer ziek ben geweest. Zwaar ziek van “zo maar” een virus-met-verstrekkende-gevolgen. Ik ben een week -Spaans benauwd- opgenomen geweest, kreeg dagenlang zuurstof, 8 weken Prednison en had 6 maanden nodig om op adem te komen en er bovenop te komen. De schrik zat er goed in, de doodsangst ook. En dus ben ik van mening dat, met Covid-19 nog steeds onzichtbaar op de loer, mijn angst gegrond en gerechtvaardigd is.
Er werken mensen, in minder risicovolle sectoren, om minder thuis! Gezónde mensen die zéker tot september en misschien wel de rest van het jaar geacht worden van huis uit te werken. Het enige wat ik doe, is de verantwoordelijkheid nemen voor mijn gezondheid, voor mijn leven, want die kan ik onmogelijk uit handen geven en bij een ander neerleggen? Toch?
Ja, ik weet, dit gaat ten koste van de verantwoordelijkheid die ik heb naar mijn werkgever en collega’s. En nee, dat voelt verre van leuk. Daar ben ik me van bewust en dat spijt me zeer, maar ik sta met mijn rug tegen de muur en heb geen keus.
Als er iemand is die hier een speld tussen kan krijgen, in mijn schoenen wil staan en er wél risico mee wil lopen, meld je maar, je mag ze zo hebben! Weet wél: ze knellen aan alle kanten, welke kant je ook op loopt. Dan ben je vast gewaarschuwd.
Mijn lieve collega, die wél naar mij vroeg, ik kan het haar niet kwalijk nemen.
Ik voel me schuldig. Als een bang vogeltje heb ik het nest verlaten terwijl mijn jongen er nog inzaten. En daarbij, ik had al een keer eerder het nest verlaten en daarmee hun kleine lieve leventjes overhoop gehaald.
Gelukkig vond ik een ander nestje dat we zorgvuldig inrichtten en aankleedden. De kinderen woonden deels in het oude nest, dáár waar ze destijds uit hun eieren kropen en deels in het nieuwe. We nestelden er al 10 jaar toen de pesterijen van de brute buurvrouwvogel, zomaar uit het niets, begonnen.
Toen we in het huisje trokken had ik al snel door dat de meeste mensen in de straat anders waren dan ik, of misschien was ik wel de vreemde eend in de bijt? Ik realiseerde me al snel dat vooral de buren links van ons, voor de kijkers rechts, types waren waar je geen ruzie mee moest krijgen. Maar dat zou geen probleem gaan worden, ik had niets te vrezen, want met mij krijg je immers geen ruzie. Sterker nog, ik weet niet eens hoe dat moet, ruzie maken.
Al die jaren hadden we vreedzaam naast elkaar geleefd, maakten we af en toe een praatje, brandde ze, de buurvrouw, een kaarsje als mijn moeder in het ziekenhuis lag, informeerde ik naar haar als zij naar de specialist was geweest -ze had kanker- en vroeg ze me binnen om te komen kijken als er weer een grote klus in huis was geklaard. Jarenlang, dag in dag uit, kwam er herrie uit hun huis, was er van vroeg tot laat rumoer en lawaai omdat zij en haar man de boel verbouwden.
Wij gedoogden en duldden de geluidsoverlast zonder enig commentaar, en ook haar gruwelijk angstaanjagende geschreeuw tegen haar volwassen kinderen, kleinkind en stokdove echtgenoot, die niet tegen haar opgewassen bleek, namen wij voor lief. Ze had een barse bulderend doorrookte rauwe, zware zwarte stem en een dito uiterlijk. Een combinatie die ons koude rillingen bezorgde.
Hoewel de straat niet de leukste, maar naar ik toen vermoedde, ook niet de slechtste in het dorp leek te zijn, hebben we daar toch jarenlang met veel plezier gewoond en toverden we het huis om, van wat de kinderen, in eerste instantie, als vakantiehuisje beschouwden, tot een nieuw veilig nest. Ik was zó blij dat ik, na de scheiding, voor een huis met een tuintje in aanmerking was gekomen waarin mijn kuikens alle 3 hun eigen kamer hadden en fijn verder zouden kunnen opgroeien. Het was een klein en onpraktisch, maar wel een erg gezellig huis, vonden ook de vrienden die met regelmaat binnenkwamen gevlogen.
Vanuit het keukenraam keek je zo de tuin in waar in het voorjaar de appelbloesem uitbundig bloeide. De mussen, mezen en merels vlogen af en aan. Een idyllisch plaatje. In de zomer dat we erin trokken, plantte ieder van ons zijn eigen appelboompje op een hoek van het kleine gazon. In het midden plaatsten we een houten picknicktafel, die op hoogzomerse dagen plaats maakte voor het opblaasbare zwembad. We brandden er talloze kaarsjes op lange helder hete zomeravonden. Voor de verjaardag van ‘t kleinste kuikentje, in augustus, hingen we vlaggenlijnen met ballonnen tussen de boompjes. ‘s Winters maakten we er sneeuwpoppen, smolten we marshmallows boven de vuurkorf en vraten de vogels fanatiek van de vetbollen en de laatste appels op het gras. Het kunstmatige kitsch haardje in de woonkamer bracht échte gezelligheid, kinderfeestjes met frietjes van de vloer en de woonkamer vol matrassen voor een logeerpartijtje. De kerstdagen, met de tafel vol zelfgemaakte pindarotsjes en de kerstboom met daaronder cadeautjes, het rode kleed, en dé kerst-cd, waren bij uitstek de hoogtepunten van warmte, gemoedelijkheid, gezelligheid en zorgeloosheid.
In het najaar van 2013 keerden het tij en de buurvrouw zich tegen ons. Volslagen uit het niets ontpopte zij zich tot een nietsontziend sekreet. Ze kwam commentaar leveren op de coniferenhaag die onze voortuin scheidde, notabene van de voortuin van de buren aan de ándere kant, met wie ik een goede verstandhouding had. Ze had last van onze appelboompjes die geen zon uit haar tuin hielden maar die natuurlijk wel bloesem en blad verloren, en vond dat we teveel herrie op de trap maakten. Ze gaf hier op nogal intimiderende wijze blijk van, waardoor wij gedwongen waren op onze tenen te lopen. Op eieren.
De pesterijen werden van kwaad tot erger. Ze gingen over in bedreigingen aan het adres van mijn onschuldige kuikens, onze auto werd bekrast, ik werd bedreigd, via brieven en verbaal, schaamteloos schreeuwend, bulderend door de brievenbus.
Onze gemoederen en het nest dat we in de loop van de jaren zo zorgvuldig hadden gebouwd waren hier niet tegen bestand en het nest begon scheuren te vertonen. De veiligheid die we voelden, verdween als onze sneeuwpoppen voor de winterzon.
Ik schakelde hulp in van de onafhankelijke objectieve stichting buurtbemiddeling, een team dat zowel gesprekken met haar als met mij voerde, met als uiteindelijk doel de 3 partijen om de tafel te krijgen om zodoende tot een oplossing te komen. Tevergeefs. Ze was niet voor rede vatbaar. De buurtbrigadier bemoeide zich ermee door te bemiddelen, er liepen al twee aangiftes tegen haar, maar ze schermde met haar kanker die haar ongenaakbaar maakte. Ook de woningstichting waarvan ik het huis huurde, kon of wilde, ondanks mijn 8 jaar inschrijftijd, niets voor mij betekenen omdat de rauwe roofvogel in een koophuis nestelde.
Hier was geen kruid tegen gewassen. Ik trok aan het kortste eind. Dit was geen gezonde manier van leven met zoveel dreiging en angst. Dreiging die ik niet op eenzelfde manier wilde vergelden, dat was mijn eer te na en bovendien vooral ook niet mijn aard. Ik stond volkomen machteloos en met mijn rug tegen de muur. Tot op de dag van vandaag ben ik verbitterd en boos over het onrecht en het feit dat zij zo harteloos -straffeloos- haar gang heeft kunnen gaan.
Ik heb noodgedwongen eieren voor mijn geld gekozen en heb mijn kuikens, van wie de oudste inmiddels uitgevlogen was, in het vertrouwde nest van hun vader, bij wie ze tot dan toe in deeltijd woonden, onder gebracht. De gevolgen waren verstrekkend. Ik heb mijn toevlucht gezocht in het nest van mijn geliefde in een stad 25 km verderop. We zijn met stille trom vertrokken. De kwaadaardige buurvrouw daarentegen, stond triomfantelijk voor het raam te zwaaien. Ik voelde me vooral flink falen.
Nu, zoveel jaar later, voel ik me nog altijd schuldig. De kloek die het nest liefdevol, van de grond af aan, had weder opgebouwd maar het niet kon beschermen tegen de kwade invloeden van buitenaf en uiteindelijk het nest vroegtijdig verliet. Het nest dat niet langer warmte en geborgenheid bood en dat alle glans en gezelligheid verloren had. Het viel uiteen.
Inmiddels zijn mijn kuikens uitgegroeid tot volwaardige volwassen vogels die hun eigen nestjes al aardig op orde hebben of er aan bouwen. Als ik terugkijk op deze, vooral voor hen opnieuw zo ingrijpende en wellicht traumatische tijd, en ik met hen hierover praat, over mijn falen en hoe het schuldgevoel, na jaren, nog steeds aan mij knaagt, zeggen zij keer op keer: “Nee mama, je hébt het nest niet verlaten. Je bent van het nest gejáágd.”
Sta je er ooit bij stil dat jij mogelijk huist in een hart ánders dan dat van jouw geliefde? In dat van iemand die jou, na een verleden verliefdheid, in zijn of haar hart heeft gesloten en jou levenslang met zich meedraagt? Denk je daar ooit aan?
Ik weet niet of ík in andere harten huis. Ik weet wél dat ik een verlangenbehartiger ben en onderdak bied aan de liefdes in mijn leven. Mijn hart is er vol van, of nou ja, dat wil zeggen, drie kwart vol: drie van mijn kamers worden permanent bewoond.
In de 3e kamer woont mijn grote liefde. Al 17 jaar staat de deur naar deze liefde wijd open. We delen lief en leed met elkaar. Hij leeft er ruimhartig. Het voelt meer dan comfortabel: het voelt fijn, vertrouwd en veilig. De liefde stroomt door ons leven en onze aderen, onze harten slaan de zelfde toon. Wij kloppen samen. Ik weet dat ik in zijn hart ook over een ruime kamer beschik, en dat ik, als tweede grote liefde, besta naast zijn overleden eerste liefde. Er is meer dan genoeg plaats in zijn hart voor ons beiden. Bij zijn andere twee kamers heb ik overigens nooit aan geklopt.
In de 2e kamer zetelt mijn eerste man. De deur van deze kamer is dicht en de sleutel naar deze liefde ben ik -tot mijn spijt- lang geleden kwijtgeraakt. Op de hardhouten vloer ligt een basis van vertrouwen die we gelukkig nog altijd delen. Lang was het er kil en vaak stil en schemerig. Inmiddels lijkt er af en toe licht te schijnen en laat hij me soms even toe. Met het verstrijken van de jaren gebeurt dat gelukkig steeds vaker en verdwijnt de kou enigszins uit de lucht. Soms zwaai ik door het ovale vensterraam naar hem, koester ik wat mooi was en gewéést is maar áltijd ben ik dankbaar voor wat onze gedeelde liefde ons allemaal wél heeft gebracht. Zij het niet in óns, onze liefde leeft voort. Ik draag hem een warm hart toe.
In de 1ste kamer huist de oudste bewoner of, eigenlijk moet ik zeggen, de langstzíttende bewoner. Al sinds ik hem verkoos staat de deur continue op een kleine kier waardoor de hartstocht, als een briesje, zacht door mijn leven is blijven blazen. Het ruikt er naar “van Gils”. Ik heb de deur destijds, meerdere malen ontstemd, stevig achter me dicht gedaan en vaak vergeefs geprobeerd het verhaal af te sluiten, maar steeds opnieuw weer waait hij uitnodigend open…alle wetten der liefde ten spijt.
Als ik de deur nu zachtjes verder open duw, wentel ik me in de warmte die me tegemoet komt en adem ik de liefde in de lucht waarop we destijds samen dansten: “Love is in the air” in die discotheek in Puttershoek. Het is 4 juli.
Ik voel zijn aanwezigheid en diep in mijn hart kijk ik -bij herhaling- naar de film van een gouden kalverliefde. Ik sta stil bij alles wat ik voelde, en vooral bij wat er níet was maar waar ik zo hevig naar verlangde. In vervoering visualiseer ik zijn gezicht en vind vaag de lijnen van zijn vroegere versie. Vierendertig jaar lang hapert mijn hart op een metrum van oud zeer want nog stééds klopt het ook een beetje voor hém. De herinnering klinkt, hoewel melancholiek, als muziek in mijn oren.
Wat een verdriet ademt deze kamer. Mijn hart is er door getekend. Op de wanden staan schreeuwend rood geschilderde hartekreten. Hoewel hij seizoenen lang in mijn zilte tranendal gezwommen moet hebben, roest hij niet. Het is een wonder dat hij destijds niet verdronken is in mijn overvloed aan tranen. De vloer is verzadigd maar inmiddels wel, samen met de vlinders vleugellam, opgedroogd. Op de bodem brandt nog altijd vuur, hij zit er warmpjes bij. Hij wordt er gekoesterd en gedoogd. Ik mijmer wat, stof hem dan liefdevol af en stop hem, met weemoed, weer terug. Mijn vlam blijft, flakkeren. De deur op een kier..
Zeker één keer per jaar sta ik mezelf toe te zinken en te zwelgen in deze herinnering: Ik spoel terug naar die zomer van ‘87 die zo zoet begon en zo diep zwart in mijn hart eindigde nog voor de zomer voorbij was. Ik blader dik drie decennia terug door mijn gedachten. Ik duikel, uit een doos op zolder, mijn vergeelde dagboek op en lees mijn 18-jarige ik. De herinneringen die herleven staan op de wanden van mijn 1ste kamer geschreven en blijken onuitwisbaar.
Sta je er ooit bij stil dat jij dat zou kunnen zijn, die huist in dat andere hart? In dat van iemand die je, na een vergeefse verliefdheid al lang uit het oog verloren bent, maar die jou wel je leven lang koestert en met zich meedraagt?
En stel nou dat die ander, die jou in zijn of haar hart herbergt en de liefde levend houdt, destijds een 160 bladzijden tellende liefdesverklaring vol ontboezemingen en loftuitingen heeft geschreven waarin jij zowel de hoofd- als de hartrol speelt, zou je dat dan willen weten? Zou je het willen lezen? Zou het je doen glimlachen of zou jij, je eenmaal bewust van ‘t bovenstaande, liever bevrijden uit dit hart omdat deze wetenschap je benauwt? Denk je daar ooit aan?
Hoeveel liefdes draagt een mens met zich mee? Onzichtbaar maar blijvend voelbaar en onweerstaanbaar. Onhoorbaar maar onmiskenbaar aanwezig. Ongenaakbaar en veilig opgeborgen, warm en gekoesterd in zijn of haar hart? Die vlam van vroeger.
Mijn vierde kamer overigens, staat leeg, is ongeschonden en ik hoop van harte dat ik hem niet nodig ga hebben. Aan logés of passanten doe ik niet.
Ik ga koffie zetten. Met liefde, 2 zoetjes en melk. In mijn 3e kamer.
Oh, en mocht je denken “ze vergeet haar kinderen”, dat klopt. Da’s een ander verhaal. Andere liefde.
U realiseert zich niet half hóe gelukkig u mij maakt. Met een portie Prednison bracht u geur en daarmee, kleur terug in mijn leven. Al bijna 6 weken leef ik op een zachtroze wolk, zó zoet dat ik zelfs díe bijna kan ruiken.
Het is alsof ik van een zwart-wit film in een kleurenfilm beland ben waarin ik me continue verwonder over alle kleuren om mij heen. Het begint ’s morgens vroeg al met de geur van een warm washandje over mijn gezicht, m’n shampoo en crèmespoeling, van hetzelfde merk maar verschillende geuren, drie “smaken” doucheschuim en schone handdoeken waar ik mijn gezicht in begraaf. Haarmousse en -olie, de geur van de warme lucht uit de föhn die door mijn grondig gewassen haren blaast. Mijn dagcrème, deodorant en parfum. Bijna iedere week spoot ik een fles “Pure Woman” in mijn hals en decolleté leeg zonder me er ook maar iets vrouwelijker door te gaan voelen. Maar wat ruik ik nu lekker! Én goed!
Er blijkt wél degelijk smaak te zitten aan die goedkope cruesli! De smaak van pindakaas, koffie en kersenyoghurt. De geur van vers brood, basilicum en benzine. Zoals het buiten ruikt na een regenbui of na een nacht vorst. Stoffige stoeptegels met daarop de eerste druppels nét voordat de stortbui volgt, daarna de natte aarde, maar ook ruitensproeiervloeistof en uitlaatgassen.
Ik ben blij verrast door alles wat ik weer voor het eerst ruik en proef. De entree van het ziekenhuis waar ik werk, ruikt naar de rubberen mat die mij verwelkomt, de hal ruikt naar nieuwe vloerbedekking. De printer op de poli produceert een rare chemische geur. Patiënten ruiken naar oud, en nieuw. Muf, naar vette haren en smoezelige truien die te lang gedragen zijn. Of juist naar wasmiddel: witte Reus. Dikke dames met zware parfums en frêle vrouwen met vrolijker, lichtere geuren. Bloemetjes. Net als m’n Flixonase neusspray, die ruikt naar hyacinten. Maar ook heren met subtiele geuren of vergeven van veel te veel aftershave, zó veel dat ik het niet kan verdragen en ik er misselijk van word. En uitlaatgassen.
Gestampte muisjes en marsepein, stroopwafels, snoepjes en chocola, gevulde koeken en kroketten, Italiaanse bollen en bolussen, pikant gekruide kip en knoflook. Het is zaak dat ik voor dit alles niet zwicht want dit ruikt al snel naar overgewicht. De zwavellucht van lucifers en de net aangestoken sigaret van een collega die, op weg naar de parkeergarage, vlak voor me loopt. Een feest! Zelfs als niet-roker.
En niet te vergeten, mijn avondeten! Ik hoef het niet langer van enorme bergen grof zeezout te hebben. En koken is weer leuk! Ik ruik dat het huis even gelucht moet worden maar ook het vuur in de open haard. De aanmaakblokjes en de inkt van de proppen krantenpapier aan mijn handen. Chardonnay met gerookte zalm, Shiraz met groene pesto-olijven. De walm van een kaars die dooft.
Mijn jongste dochter die, net wakker, nog naar slaap ruikt, de vertrouwde geur van mijn geliefde en van geroosterd brood. Aceton, ammoniak en Ajax, allemaal vies. De geur van Glorix, van het blokje in de wc, van ochtend-urine en van de toiletverfrisser die al die tijd overbodig leek. En uitlaatgassen.
De centrale verwarming verspreidt ‘n geur van droge warmte, de boerenkool-lucht in huis die blijft hangen tot uren na het avondeten. Ver-schrik-ke-lijk en voorlopig maak ik dat niet meer! Schone kleren en nog warm, gestreken wasgoed. Heerlijk, keer op keer. Net als de gewassen dekbedovertrekken die op de overloop te drogen hangen. De gang, vergeven van de geur van Robijn met Zwitsal, ruikt zachtgeel.
De stoelen in het Filmhuis: nieuw. Albert Heijn ruikt anders dan Jan Linders en de HEMA anders dan de H&M. De Esso ruikt hetzelfde als de Shell. Mijn vrienden: bij Leo en Maria in huis ruikt het lekker en vertrouwd en anders lekker en vertrouwd dan bij Kees en Barbara. Anja ruikt anders dan Irma of Wies.
Donderdag ruikt anders dan zondag, maar gelukkig al ruim zes weken geen zonderdag! Al die dagen ben ik me continue bewust van alle geuren die maanden- en jarenlang aan mijn neus voorbij gingen. Ik registreer ze, ruik, ervaar en benoem ze de hele dag door. Smaken en geuren die voor velen vanzelfsprekend zijn. Bij geuren waaraan anderen voorbij gaan, blijf ik even stilstaan.
Feitelijk een luchtige opsomming van sensaties. Maar ik houd er angstvallig aan vast. Ik vrees namelijk dat bovengenoemde voorbeelden vluchtig en van voorbijgaande aard zullen zijn en straks weer plaats zullen maken voor fictie. Want zo gaat dat meestal met roze wolken…
Dat is de reden dat ik deze feiten zo uitvoerig benoem en beschrijf, dan kan ik er, straks, als mijn proefperiode er weer op zit, in ieder geval mijn neus nog eens op drukken.
Maar voor nú: dank u wel, dokter ! Ik kom snel een keertje aan u ruiken !