Dropjes (vice versa)

Dropje

De besmuikte trein op de valreep gehaald, plofte ik neer naast een dito manspersoon. De man zag zó grauw, dat hij haast wegviel tegen het grijs van buiten dat overging in de evenzo gore ruiten. Er was nauwelijks contrast. Bovendien leek het of hij ieder moment op kon gaan in de rooklucht die om hem heen hing. Ik houd van oudere mannen, hoewel ik vermoed dat dit exemplaar jonger was dan hij oogde. Maar misschien ook niet. Heel even had ik overwogen tegenover hem te gaan zitten maar om het gevoel te hebben vooruit te reizen in de tijd, zeeg ik, met een flauwe verontschuldiging, die ergens tussen ons in belandde, naast hem neer. De man zei boe, noch ba en hij keek zo gesloten dat ik al direct spijt had van mijn ietwat gehaaste actie.

De man zat overduidelijk niet op gezelschap of aanspraak te wachten. Ik liet mijn iPhone voor de verandering eens in mijn tas en observeerde de schulp van de man vanuit mijn ooghoeken. De man toonde triest, een beetje stoffig en onverzorgd. Desondanks intrigeerde hij me. Onbewust ga je oordelen, het gebeurt in fracties van seconden: er vormt zich, ongewild, een beeld in mijn hoofd. Wat voor leven zou deze man leiden, of zou het vooral lijden zijn? Welk beroep paste deze man? Hij had het voorkomen van een kunstenaar, maar het zag er niet uit dat hij de kunst van het leven verstond. Zou hij vader of echtgenoot zijn ? Nee vast niet, want welke vrouw zou haar man nou zó over straat sturen, zo vulde ik ook zelf al in, ondertussen, in het duister van de spoortunnel, vergeefs zoekend naar een ring om zijn vergeelde vingers.

Ik kreeg bij deze man hetzelfde gevoel als van Best. Met een fikse investering en opknapbeurt zou er best iets van te maken zijn. Maar dat zou hij dan zelf ook moeten willen en die indruk wekte hij allerminst. In sneltreinvaart raasden mijn gedachten, zonder te stoppen, door mijn hoofd. Ik moest mijn tong afbijten om hem te vragen naar wat er in zijn verweerde hoofd omging. Ik vermoed dat hij dat óók had gedaan want plots begon hij onbedaarlijk te hoesten. In de stilte, die tussen twee hoestbuien door viel, vond ik eindelijk een legitieme reden de man uit zijn tent te lokken. Ik viste een zakje Venco uit mijn tas en bood hem triomfantelijk een dropje aan. Hij knikte minzaam, doch duidelijk dankbaar. Het hoesten stopte, de trein reed onverminderd hard door. Samen starend door de stoffige ramen, vervolgden we onze reis, zwijgend, over niets in het bijzonder…

Eva de Zanger

Dropje

Wat rijdt hij toch hard hè, zei de vrouw in de trein tegen niemand in het bijzonder, of misschien juist wel. De gele trein denderde ongewassen langs het fabrieksterrein van Best, waar een trein inderdaad niet snel genoeg langs kon rijden. De vuile ruiten waren ook een voordeel. Het leek of het land bedolven werd onder een grijze stofwolk, reikend tot aan de hemel. Ik nam de vuiligheid ter kennisgeving aan en probeerde tegelijk een kennismaking met de vrouw te voorkomen, door grijs in het grote niets te staren, waardoor het leek of ik in mezelf keek.

De vrouw was naast me komen zitten, terwijl de bank tegenover leeg was. Ze werd ziek als de trein achter haar rug vooruit reed. Mij maakte het niks uit, vooruit of achteruit, zolang de trein maar reed, wat in deze dagen nog minder vanzelfsprekend was dan anders. Zij en ik waren de enigen die niet met een mobieltje in de hand zaten. Ik was bang dat het een band zou scheppen.

Terwijl de trein de tunnel in reed keek ze me van opzij aan, of ze aan mijn gezicht iets kon aflezen dat haar aanknopingspunten bood voor gelijkgestemde inzichten. Voor wie mij niet kende stond mijn gezicht op onweer en voor wie me kende stond mijn gezicht op zwaar weer. Dus zweeg ze. Intussen begon ik het benauwd te krijgen. Dat gebeurde wel vaker als ik op het perron slechts tijd had gehad voor één sigaret. Dan had ik te veel lucht, die eerst rochelend en daarna hoestend naar buiten rolde. Mijn gezicht stond dan op geen weer en ik blafte als een oude weerwolf. Wil je misschien een dropje?, zei de vrouw naast me en greep in haar tasje, zonder het antwoord af te wachten. De drop ging braaf aan mijn eenzame bovengebit hangen en stopte het geblaf.

Beter zo?, vroeg ze, met iets van triomf in haar stem.

Ik knikte nog dankbaar ook.

Jos Kessels, Eindhovens Dagblad

De blauwe bril

Mijn man houdt van degelijk. En sober. Degelijk in de zin van duurzaam. Sober in de zin van sombere en vooral serieuze, rustige kleuren in huis. Zijn voorkeur gaat uit naar grijs. Antracietgrijs.

Hij verkeert in de stellige overtuiging dat duurder altijd en vanzelfsprekend béter is. Zelfs als de Miele-er-is-geen-betere stofzuiger van exact hetzelfde type Airpowerpuff CX8-10 bij 3 winkels in 3 verschillende prijzen verkrijgbaar is, dan nóg kiest hij de duurste. Hij houdt níet van de Action en waar ik in de supermarkt bewust een B-merk kies, kiest hij altijd het A-merk.

Toen ik bij hem introk hingen in de witbetegelde badkamer grijze handdoeken. In mijn eigen huishouden gebruikte ik destijds handdoeken in allerlei vrolijke kleuren. Om hem enigszins tegemoet te komen, en ik mijzelf ook, heb ik mijn bonte verzameling opgedoekt en heb ik -bij de HEMA- enkele azuurblauwe handdoeken aangeschaft en deze toegevoegd aan de bestaande grijze collectie. Zo lagen de blauwe en grijze handdoeken, netjes om en om gestapeld, mooi te zijn in ónze badkamer. Niet lang daarna heb ik het gewaagd er nóg een aantal, in een andere mooie, bijpassende blauwtint, aan toe te voegen. Blauw kreeg net niet de overhand maar bracht wel wat meer kleur en contrast in de badkamer. Mijn man echter bleef trouw aan zijn grijze handdoeken en washandjes. Geen haar op zijn hoofd zou hij met een blauwe handdoek afdrogen.

Vorig jaar moest er boven in de badkamer een nieuwe wc-bril komen. Dat moest, vond hij, dezelfde zijn als beneden. Een Tiger Boston soft-close voor de lieve som van 73 euro. Nou, mij niet gezien: in mijn vorige leven kocht ik voor dat geld 3 brillen! We besloten allebei concessies te doen en samen zochten we een euro middenweg.

Kort daarna liepen we bij IKEA spontaan tegen een wand witte wc-brillen aan. Zo op het eerste oog degelijk materiaal, soft-close én voor de prijs van 40€.

Eenmaal thuis zou ík de bril monteren. Mijn man zat met een glaasje waterbijdewijn in de tuin terwijl ik aan de slag ging. Enthousiast scheurde ik de kartonnen doos open waarna ik de schrik van mijn leven kreeg. De bril bleek baby-blauw! Niet zo’n beetje maar echt glimmend knalhemelsblauw. Het duurde een moment voor ik doorhad dat er, ter bescherming, een blauwe folielaag strak om de bril en deksel was aangebracht. Zó strak dat het leek of de bril zo gelakt was. Ik besloot niets tegen mijn man te zeggen en de bril, blauw als ‘ie was mét folielaag, te monteren. Pas toen de klus erop zat, heb ik hem er, voldaan als ik was, bij geroepen: “Ik ben klaar!”

Zijn verontwaardiging was niet van de lucht:”Whááát, een bláuwe!,” riep hij rood aanlopend en duidelijk in shock. “Ja da’s inderdaad shit, dat was niet helemaal de bedoeling, maar hij staat wel mooi bij de handdoeken,” probeerde ik nog. Hij vond het verre van grappig. Hij vond het zó niet grappig dat hij de wc met de blauwe bril boven, 3 dagen lang gemeden heeft. Hoe hoog de nood ook was, hij liep liever naar beneden dan een blauwtje. De 4e dag heb ik hem uit zijn lijden verlost en de folielaag gedeeltelijk los gepeuterd waardoor de witte wc-bril deels zichtbaar werd. Een vlaag, om niet te zeggen, een wind van opluchting, waaide door de badkamer.

Mijn lieve man, hij houdt niet van de Action en niet van IKEA. Wél van mij. Mijn man houdt van kwaliteit.

Verloren liefde

Het is overal om je heen. Soms moet je goed of beter kijken, verder en hoger, om het te kunnen zien. En bovenal, je moet het natuurlijk ook wíllen zien.

Vorig jaar was het er in de vertrek- en aankomsthal van Eindhoven AirPort. Ik zag het in één oogopslag. In schril contrast met de stalen constructie van grove grijze spanten was het liefde op het eerste gezicht: love was in the airport.

Zo’n week of twee geleden zag ik het op de Boulevard van het ziekenhuis. In eerste instantie ging ik er, op weg naar huis, aan voorbij. Pas in tweede instantie, ter hoogte van de poli eurologie (ook wel de pinpoli of afdeling opname) kwam het binnen. Ik ben terug gelopen om nog eens goed te kijken en het was er écht. Hoog boven mijn hoofd stak een rood gekleurd hart fel af tegen de witte platen van het plafond: er hing liefde in de lucht!

En hoewel er een verleidelijk lang, glanzend rood, lint aan bevestigd zat, was het onbereikbaar. Ongrijpbaar. Het klopte niet. Dit vers gevulde hart, bol van de liefde, zo liefdevol, hing er doodstil, berustend en roerloos. Wie zou het toebehoren?

Wie had het verkregen, of was het voorbestemd geweest weggegeven te worden? Ging het verlies ervan gepaard met kinderlijk verdriet, ging er serieus hartzeer achter schuil, of was het bedoeld geweest als hart onder de riem voor een geliefd familielid, een vriend of vriendin? In liefde los gelaten? Zwevend tussen hoop en vrees?

De ballon hangt er nog steeds, even vrolijk als verdrietig, zag ik, vanmorgen op weg naar de poli.

Het raadsel van deze liefde, ik kan het niet oplossen. Dit mysterie-op-micro-niveau valt niet te ontrafelen. Niet duidelijk wordt of dit een luchtige liefde of vluchtige liefde betreft. Níet of het verlies ervan een klein of groot verdriet veroorzaakt heeft, en niet of deze liefde verspeeld of verloren is.

Hoe dan ook, ik heb hem gevonden. En gevoeld. De liefde ligt voor het oprapen.

Kusje-Knuffel-Kusje-Knuffel

Dilemma

“Houd jij je sokken aan of doe je ze juist uit, als je voor een inwendig onderzoek naar de huisarts gaat?” vroeg mijn vriendin mij, jaren geleden, tussen 2 slokken koffie door.

Ik had op dat moment, gelukkig, nog niet zo vaak ’n inwendige onderzoek hoeven ondergaan en ik moest haar het antwoord schuldig blijven. Wél kan ik me het éérste onderzoek nog goed herinneren. Het was begin november en mijn huisarts zou een spiraaltje plaatsen. Ik kreeg de schrik van mijn leven toen ik “het ding” ophaalde bij de apotheek. Het was verpakt in een joekel van een doos van zo’n 80 cm lang, 5 cm breed en 2 cm dik. “Dat past nooit”, stamelde ik tegen de apothekersassistente toen ze me de doos in mijn handen drukte.

Toen ik een dag later met mijn doos in de wachtkamer van de huisarts zat, kreeg ik de tweede schok. Zijn assistente, tevens zijn echtgenote, kwam bij me zitten om me voor te bereiden op hetgeen waarvan ik niet wist dat het komen zou. Begripvol begon ze uitvoerig uit te leggen hoe een en ander in zijn werk zou gaan en wat ik gedurende de behandeling zou kunnen verwachten, voelen en ervaren. Ze voorspelde een weeën-storm die me zou herinneren aan mijn bevallingen. Zó had ik me dat niet voorgesteld, ik was namelijk in de veronderstelling dat “de ingreep” niet zo veel voorstelde, en in die veronderstelling wilde ik ook graag blijven!

Toen ik, al dan niet met sokken aan, in de uitgangspositie lag en de dokter zijn startpositie in had genomen, kwam zij, de echtgenote, naast me staan. Ik hoorde de eendenbek kabbelen onder warm stromend water, ik werd in de spot-lights gezet en ik hoorde het geluid van instrumenten in een metalen bekkentje. Ze liet geruststellend haar handen op mijn rechter bovenbeen rusten terwijl ze gedetailleerd verslag deed van hetgeen zich tussen mijn benen afspeelde. “Niet schrikken, nu brengt ‘ie de eendenbek in, dat kan wel even gevoelig zijn hoor, zucht maar even”, zo sprak ze rustig. Vervolgens, ín mij, het geluid van metaal op metaal en inderdaad een hevige en weeïge pijn, kracht 9. Juist op het moment dat ik de handdoek in de ring wilde gooien, ik snapte nu wel waarom en waarop ze me was komen voorbereiden, vervolgde ze haar verslag: “en dan voel je nu een klein pikje”, vermoedelijk en hopelijk doelend op het plaatsingsceremonieel van mijn spiraaltje.

Helaas ging het niet helemaal goed met het pikje, want toen haar echtgenoot zijn instrument terug haalde, kwam ook het spiraaltje mee terug en was het einde oefening. Over en weer, tussen haar en hém, werd druk overlegd over “nóg een keer” en een nieuwe doos, maar ik was er klaar mee voor dat moment en heb hen hartelijk bedankt voor de moeite.

Vier weken en een cyclus later, op woensdagmiddag 5 december, kon ik op herhaling. De enorme doos met nieuwe spiraal had ik in een vrolijk sinterklaaspapiertje verpakt. “Zit er ook een gedicht bij?”, vroeg de huisarts me lachend terwijl ik hem de doos overhandigde.”Kut, nee vergeten!”, mompelde ik: “gemiste kans!”

Sinds die vraag van mijn vriendin, smeer ik, als ik naar de huisarts ga, mijn bovenbenen in met bodymilk met subtiele glitters, trek ik mijn leukste sokken aan en zorg ik er, voor de zekerheid, voor dat mijn teennagels piekfijn in de gel-lak zitten, zodat ik goed en vol zelfvertrouwen elke noodzakelijke en ongemakkelijke positie kan aannemen bij een dergelijk onderzoek.

Mijn huisarts die ik overigens, sindsdien, niet meer kan zien zonder aan zijn kleine pikje te denken.

Familiebezit

Bijna wekelijks loop ik er wel even langs. Langs het bankje dat een beetje als mijn bankje voelt.

Het was destijds verrassend, dit bijzondere bankje hier, in Helmond, aan te treffen. In eerste instantie stond het in de Kasteeltuin. Natuurlijk heb ik het onmiddellijk omarmd: míjn armen zijn immers lang genoeg. Nu staat het, al enkele jaren, op een nog meer prominente plaats, namelijk, midden op de Markt: het bankje met daarop een citaat van mijn overleden oud-oom, oom Jan.

Ik ken de herkomst en context van de zinsnede niet en begrijpen doe ik het, waarschijnlijk om die reden, ook nog steeds niet: óf híj heeft te korte armen, maar zo herinner ik me hem niet, óf de persoon in kwestie heeft ’n nogal fors voorkomen, zo stel ik me het dan maar voor.

Het is overigens, als ik er langs loop, meestal bezet, of bezeten, mijn bankje. Misschien moet ik de bezitters, of bezetters, ervan, eens vragen naar wat zíj denken dat mijn oom Jan er mee bedoeld kan hebben.

Hoe dan ook: het ís, en blijft, gevoelsmatig, bijzonder. Dit bankje, op deze plek. Het bankje van oom Jan. God hebbe zijn ziel. En ik zijn bankje.

Iedere keer, als ik er langs loop, dan glimlach ik er even naar.

Hemelsbreed. Ik wél.

Mijn wenkbrauwen ophalen

Vandaag krijg, of nou ja, krijg, vandaag kóóp ik nieuwe wenkbrauwen. Voorheen haalde ik ze bij de HEMA. En hoewel ik zweer bij de HEMA, en de HEMA bij mij, zou ik graag een duurzamere oplossing willen voor “mijn probleem” en dus laat ik ze vandaag, op maat, maken!

Zelf heb ik nauwelijks wenkbrauwen en wat ik wél aan wenkbrauw heb, is erg licht van kleur. Al járen teken ik ze iedere ochtend, met een Hema-potloodje nummer 9, met mijn neus tegen de spiegel. Dat is én best veel werk en ook nog eens een kunst om ze op de juiste hoogte én symmetrisch tekenen. Eenmaal aangebracht stuit ik nog al eens op praktische problemen.

Zo ben ik er bijvoorbeeld wel eens eentje vergeten. Ik was op een zondagmorgen in een restaurant in Apeldoorn, op de 85ste verjaardag van een tante, toen ik na een toiletbezoek in de spiegel keek en iets miste in mijn gezicht. Ik had toen al een halve dag zo rond gelopen, 2 koppen koffie en taart op en met veel familieleden, die je anders nooit ziet, gesproken. En dat alles op één wenkbrauw.

Ik vermoed dat ik ’s morgens vroeg, halverwege mijn ochtendritueel, gestoord ben en mijn best ben gaan doen op tijd weg te komen. Maar ook na een FAG-spreekuur, het maken van netvliesfoto’s waarbij je met één oog door een oculair kijkt, ben ik er vaak eentje, die boven mijn dominante, linkeroog, kwijt. Soms loop ik de hele dag met een verbaasde blik omdat de ene een paar millimeter hoger zit dan de andere of een scherpere curve maakt. En laatst zat ik in de trein en veegde ik behalve de regen ook mijn wenkbrauwen van mijn wangen. Dát was voor mij de druppel.

En dús gaat het vandaag gebeuren. Ik ga mijn werk- en waterproof wenkbrauwen ophalen!

Ik verheug me nu al op de eerste regenbui én op de reactie van mijn kinderen:“Hé ma, je wenkbrauwen!

Wie niets verwacht….

Vandaag was de date, het live-gesprek met dokter Huys, de bedrijfsarts.

Zittend in de wachtkamer kon ik met geen mogelijkheid meer op zijn naam komen: hij had al die tijd als Twan Ziekenhuys in mijn agenda gestaan.

Ik hoopte dat hij zich ook niet al te veel van mij en ons eerste gesprek herinnerde want, om een lang verhaal kort te maken. Als ik mijn ogen sloot, hoorde ik Twan Huys en zat hij er écht, maar zodra ik mijn ogen open deed zat er gewoon een aardige man.

We hebben wel weer goed gepraat. Dat is ook belangrijk. De man verstaat zijn vak, had een hoop zinnigs te zeggen en ik ga, gelukkig, weer -een beetje- aan de slag!

Terug op de poli, wachtte mij, in het kader van mijn jubileum, een verrassing. Van Karen kreeg ik een cadeautje dat mijn teleurstelling over Twan snel teniet deed.

Een kunststof Rituals cadeau kaart ter waarde van 50€ met daarop een foto van een half naakt doch discreet met handdoek bedekt mooi mannelijk model, type Twan!

Ik ben meteen naar de Rituals gerend, want zo’n exemplaar kan je toch voor dat geld toch niet laten liggen!

Jammer genoeg hadden ze hem niet meer en kregen ze hem ook niet meer binnen. Ik ga dit weekend nog even in een ander filiaal kijken, wie weet hebben ze er ergens nog eentje liggen.

Terug in de tijd

Of, de tonnen van tante Teun

We zijn een paar dagen aan zee. Jos en ik, we logeren in een B&B in een piepklein bakhuisje, in een piepklein dorpje op Schouwen-Duiveland.

Ik ben terug in Dreischor. In dit lieflijke dorpje logeerde ik als kind, in de vakanties, vaak bij “de tantes”. Ook in de weekenden reden we er regelmatig voor een dagje naar toe: vanaf het Hellegatsplein stonden we steevast in de file en ook was het -bijna altijd- wachten voor de groene brug bij Bruinisse.

Veel vroege herinneringen liggen hier in dit dorp, in verschillende kleuren, geuren en smaken voor het oprapen.

Mijn broer en ik hadden geen opa’s en oma’s, maar wij hadden “de tantes”: de oudere zus van papa en haar vriendin. De tantes, verpleegsters van de oude stempel, verschenen al direct na onze geboorte ten tonele en stonden mama in haar kraamtijd bij. Vervolgens hebben zij onze moeder hun leven lang, vooral ongevraagd, van adviezen voorzien.

Mijn tantes, of “de zusters” zoals ze in het dorp genoemd werden, woonden in een klein huisje dat heel idyllisch, ver van de weg, aan het eind van een smal schelpenpad lag. Het huisje aan de Stoofweg had een dubbele boerendeur waarnaast ‘s zomers een Clematis met grote paarse bloemen bloeide. Achter het huisje lag een enorme tuin: een, in mijn ogen, gigantisch groot, frisgroen gazon met daar omheen een brede border met de mooiste bloemen. Achter deze bloementuin lag ook nog eens een grote groentetuin verscholen. Tante Riet plukte bloemen, tante Teun rooide aardappels. Er was een duidelijke taakverdeling: tante Riet deed het fijne werk, vooral bínnenshuis. Zo borduurde ze bijvoorbeeld bloemetjes op zijden zakdoekjes en naaide ze poppenkleertjes. Tante Teun was meer van ‘t grove werk buiten, voor de boodschappen én zij breide wollen sokken.

Ik logeerde er óf alleen, óf samen met mijn broer en soms ook met mijn beste vriendinnetje. We speelden er met onze poppen onder de trap, met de barbies in de tuin, deden verstoppertje, aten worteltjes, zó vers uit de grond, verzamelden er zure aalbessen en kruisbessen en plukten er zoete aardbeien en kleurrijke bloemen. De geur van Lathyrus laat mij nog steeds terug verlangen naar die tijd.

Na een regenbui zocht ik er in de klei eindeloos naar pijpensteeltjes. En zo veel zandtaartjes als ik met het buurmeisje heb gemaakt! Ook als het regende, want dan speelden we heerlijk naast de kakelende kippen in het houten kot of toverden we -in hun grote boerderijschuur- het wasrek om tot een tent.

In het meubel in de eetkamer het glazen potje met altijd dezelfde DZ-dropjes. Het servies, de bordjes met groene bloemetjes van Petrus Regout uit Maastricht. Ik zocht in het vogelboekje naar de vogels die ik met de verrekijker in de tuin spotte en keek verwonderd toe hoe de knoppen van de passiebloemen in de vensterbank open gingen. Ik had er mijn eigen kop en schotel, met paarse viooltjes, waaruit ik gekookte melk met een beetje-koffie-voor-de kleur én een vel kreeg en als de tantes ’s avonds een aperitiefje dronken kreeg ik ook een borreltje: 7-up met zelfgemaakte bessensap. Door de radio klonk altijd licht klassieke vioolmuziek. Op zondagochtend “Vroege Vogels”. Op het behang op de muur in de woonkamer was een streepje aangebracht dat aangaf hoog het water in 1953 had gestaan.

Een telefoonnummer dat lang uit slechts drie cijfers bestond, 672, en het licht in huis dat iedere avond even dipte of dimde, zodra in de houtzagerij -aan de andere kant van het dorp- de machines aangingen. De harde frisse lakens die naar Dixan roken, tante Teun die me altijd heel stevig instopte, de geur van de Medinos-tandpasta die zij gebruikten en altijd onder de douche met Badedas-op-mijn-eigen-spons en afdrogen met mijn eigen badhanddoek. Het geluid van de veer van de hordeur in de gang…

Ik smulde van het, door tante Riet versgebakken, nog warme bruine brood met zoute roomboter, zo’n dikke rol met een zilverkleurige wikkel er omheen, van zoete macaroni en “á la Rietschor”, zoals ze haar wentelteefjes noemde. En natuurlijk van de verse bolussen, warm van de bakker op de Ring! Nog altijd mijn meest favoriete lekkernij!

De krieleitjes kwamen van de kippetjes van boer en boerin Steenland, ik mocht ze zelf rapen. Mijn eerste nieuwe fiets; een knalgroene, van de fietsenwinkel aan het begin van het dorp. Fruit haalden we bij de Teelhoeve, grote boodschappen bij de Prijsslag in Nieuwerkerk en kaas op de markt, op dinsdag in Zierikzee.

Ook de geur van het wonderlijke winkeltje van de dorpskruidenier “Corre” kan ik zó oproepen. Melk haalden we, om de dag, vers van de koe, vaak nog lauw warm, in 2 emmertjes, bij de boer. Ik, achterop de fiets bij tante Teun, met mijn voeten in de zijtassen.

En nu ben ik terug. Terug in mijn herinnering die met de jaren langzaam steeds meer lijkt te verbleken, zoals slechts de geschilderde margarinereclame op de bakstenen gevel nog herinnert aan de winkel van Corre, Cor van Dixhoorn.

Dreischor blijkt ook nog eens veel kleiner te zijn dan het in mijn, kennelijk kinderlijke, beleving al was en toen ik uit de auto stapte, bracht alleen al de geur van de geteerde gepotdekselde schuren me terug in de straatjes, achterop de fiets, heen en weer naar de melkboer op de Welleweg, mijn voeten in die fietstassen.

Dolend door Dreischor wandel en wentel ik me in weemoed. Lag mijn huisje-vol-herinneringen voorheen vrij, slechts door een rij enorme populieren gescheiden van de ernaast gelegen akkers, nu werd het omgeven door een soort bos of park, zo had ik op Google Earth al eens gezien. Het beeld vanuit de lucht klopte totaal niet met dat in mijn hoofd, waardoor mijn nieuwsgierigheid ernaar, met het oplopen van mijn leeftijd, was gegroeid.

Vroeg in de avond zijn Jos en ik er naar toe gewandeld. Op de oprit stond toevallig een ouder echtpaar dat enigszins verbaasd keek toen wij doelgericht op hen afkwamen. Desondanks werden we enthousiast onthaald. Hun enthousiasme werd nog groter toen ik hen vertelde wat ik kwam doen, of, kwam voelen. Deze mensen bleken overigens niet de bewoners te zijn maar zij pasten, zoals ieder jaar, op het huis en de katten als de huidige eigenaren, goede vrienden van hen, vakantie vierden. Dat deden zij al zeker 10 jaar en dus kenden zij het huisje en haar recente geschiedenis goed.

Zij hebben mij uitgebreid het hele huis en de enorme tuin laten zien. Ik had foto’s bij me zodat ik de oude situatie kon laten tonen. Keek je vroeger vanuit de woonkamer ver weg de tuin in, tot aan de dijk met daarop de weg naar Zierikzee -op heldere dagen kon ik vanuit mijn slaapkamerraam de Sint Lievensmonstertoren van Zierikzee zelfs zien- nu keek je tegen huizenhoge begroeiing aan, alsof je aan de rand van een donker bos stond. De huidige bewoners hebben de akkers er om heen kunnen aankopen waardoor een enorm park, of eigenlijk meer een soort landgoed, inclusief enorme vijver ontstaan is. Hoewel onherkenbaar en ook schitterend, een groter contrast met het lieflijk huisje met het grote gazon uit mijn herinnering was niet denkbaar.

Na goed zoeken vond ik binnen gelukkig toch nog enkele herkenningspunten die wél strookten met mijn herinnering. De dubbele voordeur met de houten klopper, de oranje gevlamde tegeltjes op de keukenvloer, en ook de deur van de badkamer, inclusief de zwarte kunststof klink, was nog dezelfde, net als de waterput en het vervallen varkenskot.

In de garage rook het zelfs nog als destijds, de geur van de Diane die danste, onderweg naar het Dijkwater. Ik heb letterlijk en figuurlijk mijn hart op kunnen halen, ik heb mijn geheugen op kunnen frissen en nieuwe kleuren kunnen geven aan mijn vaal geworden herinneringen.

Mijn tantes zijn er al lang niet meer. Tante Riet overleed in 1992 en tante Teun tien jaar later. Zij hebben, hoewel van oorsprong geen Zeeuwse meisjes, altijd zeer sober, en op het ziekelijke af, zó zuinig geleefd. Ze hadden zelf geen kinderen en gingen maar heel zelden, maar meestal níet, op vakantie. Hun leven lang hebben ze goed gepot en op hun geld gezeten en na haar overlijden heeft tante Teun haar hele kapitaal aan de kerk geschonken. Die heeft er, naar de laatste wens van mijn tantes, nieuwe kroonluchters van aangeschaft. En dus schijnt het licht van mijn tantes tot op de dag van vandaag in de Adriaanskerk in Dreischor.

Ik kan er niet rouwig om zijn want mijn erfdeel bestaat uit onbeschrijflijk veel levendige herinneringen en die zijn onbetaalbaar. Daar kunnen de tonnen van tante Teun niet tegenop.

De mamager

De jongeman lag op z’n rug in z’n pop-up strandtentje aan zee en las. Het was dik 30 graden. Hij las en lag en las daar maar, gekleed in een polo en een geruite korte broek. Z’n hakken in het zand. Hij las Stephen King en ik vermoed dat het een erg pakkend boek was want het liet hem geen moment los: de man keek niet op of om.

“Heerlijk zo’n dag alleen en helemaal voor jezelf,” dacht ik, me verplaatsend in de man wiens wereld ik niet kende maar waarvan ik aannam dat het een veelbewogen en drukke was.

Op dat moment kwamen er twee schattige knulletjes, van ongeveer 2 en 4 jaar oud, aan gedrenteld. In hun kielzog volgde een jonge vrouw. “Papahhhhh,” riepen de jongetjes in canon en ze kropen bij de jonge man in het beetje schaduw dat het halve tentje bood. Papa bleef liggen, gaf geen kik en las onverstoorbaar verder.

“Wie wil een boterhammetje? Wie wil een pakje appelsap?” vroeg de jonge vrouw, die onvermoeibaar leek en de kindertjes voorzag van eten en drinken en de broodnodige aandacht. Na de boterhammen speelden de kindjes, onder toeziend oog van de moeder, wat rond het tentje waarna de jonge vrouw de kinderen opnieuw mee nam om in zee te zwemmen.

En zo gaat het nu al uren. De man ligt en leest en de vrouw zwemt en sjokt achter hun zoontjes aan. Ze houdt ze nauwlettend in de gaten en verliest ze geen moment uit het oog. De man zijn boek ook niet. Alhoewel, eerlijk is eerlijk, hij is in al die tijd 2 keer uit zijn nylon schulp gekropen om even een paar vakantiekiekjes te schieten van zijn vrouw en kindjes, maar keerde beide keren rap terug op het nest om snel weer diep in zijn boek te duiken.

Ik sloeg het geheel gade. Ik was op therapeutische basis ter plekke: de zeelúcht zou mijn longen goed doen, en bovendien zou het zeewáter goed zijn voor de huid van mijn voeten. Ik baadde pootje, ik snoof de zilte zeelucht, ik zwom drie slagen in de rondte, kwam op adem en ik zat, ik lag en las ook. Ik was toevallig net halverwege een toepasselijk artikel in het Volkskrant Magazine en het was alsof de jongeman zo vanuit mijn tijdschrift het strand op het tentje in was gekropen.

”Vader doet toch al lekker mee, nietwaar?” zo luidde de titel. Het ging over de bijdrage van mannen aan het huishouden en over hoe het kan dat gelijkwaardige relaties opeens traditioneel worden zodra er kinderen komen. “Waarom zijn vrouwen nog steeds vaak de manager van het gezin?”, zo vroeg de schrijfster van het artikel zich af. 

Om niet het hele artikel te citeren: het komt erop neer dat verankerde gendernormen hier aan ten grondslag lijken te liggen. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat Nederlanders vinden dat vrouwen beter voor jonge kinderen kunnen zorgen dan mannen.

Mijn observatie bevestigde dit: de man had overduidelijk zijn anker uitgegooid en lag roerloos op zijn rug, diep verzonken in zijn boek.

Natuurlijk is oordelen vanaf de kant eenvoudig en snel gedaan, en niet helemaal eerlijk en objectief. Ik had per slot van rekening geen kader waarin ik dit schouwspel kon plaatsen. Misschien hadden de jonge man en de jonge vrouw wel afspraken over de taakverdeling gemaakt en zouden de rollen ‘s middags omgedraaid worden?

De man heeft zijn boek uit en hij slaat het zachtjes dicht. Ik hoor de vrouw tegen de man zeggen: “we gaan naar huis, jongen!” waarop hij, stijf van het lange liggen, moeizaam doch gedwee opstaat. Hij klopt het zand van zijn kleren en stopt tevreden zijn boek in z’n rugzak.

“Heerlijk, zo’n dagje aan zee!” zal ook hij gedacht hebben.

Afspraak

Vorige week had ik een onderhoud met de bedrijfsarts. Telefonisch. Hijgend stond ik hem te woord. Het is maar goed dat híj mij belde.

Het was een prettig gesprek en al vroeg in het interview viel mij op dat de stem aan de andere kant van de lijn sprekend leek op die van Twan Huys, wat mij enigszins afleidde van het gespreksonderwerp en wat het hijgen er niet minder op maakte.

Na afloop van ons vraaggesprek vroeg dokter ZiekenHuys mij of ik nog vragen of opmerkingen had.

Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt en heb hem van mijn snelle subjectieve constatering op de hoogte gebracht. Hij moest er luid om lachen. “Dát heb ik nog nooit eerder gehoord, wél dat ik op hem lijk,” antwoordde hij.

Ik kan niet wachten op het volgende interview! Live!