Huismussen

“Geen vuiltje aan de lucht”, zou je denken als je achter dubbelglas, met de zon uitbundig stralend op je gezicht, verblind maar verwarmd, naar de strakblauwe hemel kijkt. Een kop koffie, een croissantje en de krant. Het tafereel aan de keukentafel is ook vanmorgen compleet en laat niets te wensen over.

Maar de schijn bedriegt, liegt en misleidt. De koffie is bitter, de croissant is koud en de koppen schreeuwen moord en brand. Radio Corona, die als een piraat, non-stop, uit de Sonos-speaker schalt, zaait dood en verderf als een stoorzender van de lente in de lucht.

Van alle gemakken voorzien, wanen wij, ons, als ware huismussen veilig in onze “gouden kooi”. We verkeren in goed gezelschap en hoewel we werk, vrienden, familie en onze jongen missen, vermaken we ons best binnen de beperkingen van ons isolement. We strijken onze veren en houden ons nest netjes op orde. Zangzaad bestellen we online en de mantelbezorgers voorzien ons regelmatig van voldoende vers vogelvoer.

Wij verstoppen ons thuis, in boeken en achter de tv, met op alle zenders seizoen 1 van dezelfde slechte serie. Dagelijks nieuwe afleveringen, met dezelfde gruwelijke getallen en beelden van onvoorstelbaar veel slachtoffers en sterfgevallen zonder dat het einde van de strijd of de serie ook maar in zicht is. De wereld is ziek en COVID-19 is allang geen ver-van-je-bedshow meer. Het is overal.

Wij zijn thuis en spelen samen spelletjes. Als bange vogeltjes verstoppen we ons, in de hoop uit de klauwen van ‘t grote Corona-monster te blijven dat ons hier -hopelijk- niet vinden zal. Met Corona speel je geen spelletjes. Het is een gevecht van leven op dood, levensgevaarlijk, onzichtbaar en niets ontziend.

De seriemoordenaar of Corona-killer, hebben we, tot nu toe, gelukkig, buiten de deur weten te houden. Daarmee is de dreiging niet voorbij want, tot onze grote schrik, spookt er helaas, sinds 2 maanden, ook een sluipmoordenaar rond ons huis. Hij klopt af en toe aan, dringt zich op en probeert een voet tussen de deur te krijgen. Hij heeft het op mijn man gemunt. Echter, mijn partner in de liefde, die zichzelf graag met James Bond vergelijkt, biedt manmoedig weerstand. En ik, als bondgenoot of bondgirl steun hem waar ik kan. Met man en macht gaan we ook dit monster te lijf en proberen we continue ook hém uit ons leven te weren.

Soms, heel soms, als ik ‘s morgens vroeg wakker word, zo ergens tussen slapen en zoetjesaan ontwaken, en ik, door het dakraam, de zon op het fris nieuwe groen van de bomen in de straat zie schijnen, wordt de angst net iets later wakker dan ik.

Soms, als ‘s avonds in de schemering de vogels fluiten, voel ik me even bevrijd. De merel in hulstboom overstemt met meeslepende melodieën mijn verdriet. Hij fluit alsof het een lieve lust is. Hij fluit alsof z’n leven er vanaf hangt.

Soms, als m’n man mij ‘s morgens, in de zon, achter dubbelglas, nog een kop koffie inschenkt, compleet met 2 zoetjes en een zoen, vergeet ik het even. De doodsangst die, sinds kort, met vette letters dik op ons dagelijks leven staat gedrukt.

Zolang de kus duurt, houd ik de schijn op. Ik sla de krant dicht. Mijn oog valt op de weersvoorspellingen voor de komende weken. Het wordt mooi weer. Op de achterpagina van de krant. Corona noch kanker.

Ik zet de radio uit.

Alleen maar lente in de lucht..

Miezemuizen

Oké, toegegeven, mijn schuldgevoel werd vanmorgen pas om 8 uur wakker. Kennelijk heb ik me er snel bij neergelegd en heb ik me verzoend met het lot dat mij trof, óf ten deel viel.

Dat “ieder nadeel ook zijn voordeel heeft” wordt ook pijnlijk zichtbaar in mijn situatie. Begrijp me niet verkeerd, het voordeel zit niet zo zeer in het feit dat ik niet mag werken, maar zit ‘m vooral in het feit dat mijn man onlangs in een malle medische molen is beland en ik er nu voor hem kan zijn. Híer, thuis, waar ik nu óók hard nodig ben. Ik mantelzorg er momenteel met liefde op los!

Wat een onvoorstelbaar vliegende vaart heeft het inmiddels genomen: ontving ik onze patiënten vorige week nog met open armen -handen schudden was toen wel al uit den boze- of stond ik hen, dampend van de desinfecterende Desderman, handenwrijvend met een grapje, op te wachten, nu worden er uitsluitend nog mensen met een spoedindicatie op de poli gezien en blijft het merendeel van de patiënten, net als ik, thuis. De berichten van de poli, het ziekenhuis en de push-notificaties van de NOS op mijn telefoon: ik zie de ontwikkelingen met lede ogen aan.

Ik ben noodgedwongen tot stilstand gekomen en doe dingen die ik normaal gesproken niet doe op dagen waarop ik niet werk. Ik houd huis, oké, dat doe ik anders ook wel, maar ik zeem ramen, ik lees, ik ga op een doordeweekse ochtend uitgebreid in bad, ik luister naar de merels buiten en terwijl ik met koffie aan de keukentafel, in de zon, brieven schrijf, sla ik de 2 piepkleine muisjes gade die zich al een paar dagen vermaken op onze binnenplaats. Waarschijnlijk speelden ze er wel al langer, maar dan was de kat altijd van huis!

Ik heb een zwak voor muizen, misschien omdat wij, vroeger, een erg schattig muisje als huisdier hadden: Flip! Vast ook omdat ik als kind heel veel “Tom & Jerry” heb gekeken. In eerste instantie vond ik onze muisjes vooral ook erg vertederend, totdat ik me vanmorgen, toen het schouwspel zich herhaalde, realiseerde dat muizen zich net zo snel vermeerderen als Corona zich verspreidt. En ik zit er bij en ik kijk er naar.

Om deze pandemuis op microniveau tijdig in te dammen, heb ik op aandringen van “hoofd buiten- én binnendienst”, een muizenval gezet. Een niet-zo-vriendelijke val. Níet voor de muizen en niet voor mijn vingers. Het heeft 21 hazelnoten, 180 gram geitenkaas, 3 nagels én heel veel geduld gekost voor dat missie muis volbracht was. Geslaagd wil ik het niet noemen.

Ze hebben in ieder geval goede laatste dagen gehad, zo kon ik aan hun ronde volgevreten buikjes zien. Een trieste aanblik als gevolg van een noodzakelijke ingreep, ook volgens het RIVM, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Muizen.

En zo vermaakte ik me, deze drie dwaze dagen. Een klein leven met muizenissen én mantelzorgen. Ik zal er niet langer over piepen.

Lidvermaak

De wachtkamer van de urologen in ‘t Elkerliek zat flink vol met mensen die vermoedelijk allemaal iets onder of áán de leden hadden. Op de een of andere manier krijg ik bij het woord eurologie altijd associaties met financiële transacties en pinautomaten. Om diezelfde reden klinkt een opname door de euroloog, in mijn oren, meer als ‘n zakelijk dan ‘n pijnlijk consult. Behalve natuurlijk als de patiënt op zwart zaad zit.

In deze sobere wachtkamer was echter geen pinautomaat te bekennen. Wel twee rijen van hooguit 8 stoelen tegenover elkaar. De rijen worden onderbroken door een kleine tafeltjes met daarop stapeltjes literatuur voor lotgenoten. In tegenstelling tot de rest van het ziekenhuis, waar veel vermakelijke kunst hangt, hangt hier niets aan de wanden.

Het enige dat afleiding biedt, is aan de ene kant de deur naar het secretariaat, waar iedereen naar uitkijkt in de hoop of vrees binnengeroepen te worden en, aan de andere kant, op de muur in de wandelgang, een driehoekig geel-zwart waarschuwingsbord met daarop een zwarte olifant.

Zo op het eerste oog lijkt het bord bedoeld voor de patiënten van de urologen die er goed en vrij zicht op hebben. Het hangt er wel een beetje lullig, op een grote, verder kale wand, zo op zithoogte. Twee middagen heb ik mijn hoofd gebroken over wat de betekenis of de boodschap van dit bord zou kunnen zijn. Na veel hoofdbrekens houd ik het op “Pas op uw slurf”

Als je het bordje voorbij loopt wordt duidelijk dat het bordje niet op zit- maar op óóghoogte hangt, voor de kindjes van de polikliniek kindergeneeskunde, net om de hoek.

Buut vrij voor de hele pot

Uit een misplaatst, maar evengoed onmiskenbaar aanwezig schuldgevoel, en zeker ook uit solidariteit, sta ik morgen gewoon vroeg op. En overmorgen ook. Oké, misschien niet, zoals gewoonlijk, om half 6, of kwart voor 6, maar om half 7 of 7 uur, de tijd waarop, zo vermoed ik, ook de meeste van mijn collega’s hun ogen openen.

Dat tijdstip, of de tijdspanne die zij nodig hebben om stipt op tijd op de poli te zijn, is natuurlijk wel afhankelijk van geslacht, mate van ijdelheid, minuten reistijd en van het feit of er kleine kinderen of andere tijdrovende rituelen in het spel zijn.

Als ik dan eenmaal uit de veren ben, ik gedoucht heb, aangekleed ben, en vluchtig met beschuiten over de krantenkoppen gevlogen ben en zo wat kruimels nieuws op heb gepikt, komt het moment waarop ik -normaal gesproken- op de fiets spring om naar het station te gaan. Maar nu even níet, want van “normaal” is al zeker een week geen sprake meer.

Die trein had ik begin deze week al op een zijspoor gezet en in plaats daarvan reisde ik al geïsoleerd met de auto naar het werk, wat op zich geen straf was: sinds 3 dagen hebben we een nieuwe. Maar… morgen stap ik noch in de trein, noch in onze nieuwe Toyota Corona. Morgen ga ik níet naar het werk.

Vanmiddag kreeg ik namelijk van de bedrijfsarts een negatief werkadvies, of eigenlijk was het meer een verbod dat ze me oplegde. Een werkverbod in het kader van ‘t Corona-virus, voor de komende 9 dagen.

Afgelopen zomer, heb ik een week lang “behoorlijk belabberd” bij de buren in bed gelegen. Bij de longarts, in het ziekenhuis, hier om de hoek. En al zeg ik het zelf, ik kan zaken erg goed relativeren, of bagatelliseren, zoals mensen in mijn omgeving het ook wel noemen, want pas na verloop van tijd ben ik me gaan realiseren dat ik er wel meer ( of juist mínder ) dan “behoorlijk belabberd” aan toe was. Eigenlijk was ik er allerbelabberdst aan toe en was ik doodziek.

Het gaat nu weer goed met me, heel erg goed, ik voel me kiplekker en sinds 2 maanden ben ik -gelukkig- weer volledig aan de slag.

Desondanks heb ik, hoewel aanvankelijk nog erg nuchter, mijn fysieke gesteldheid van toen en mijn kwetsbaarheid van nu, vanmiddag toch maar even aan de bedrijfsarts voorgelegd. Zij was even kordaat als resoluut: “onmiddellijk stoppen met werken en naar huis!” Ik was niet langer welkom op de werkvloer.

Ik was verbijsterd. Dit had ik, zó drastisch, op deze korte termijn, niet aan zien komen. In mijn ongeloof en onmacht deed ik, bij wijze van alternatief, nog ‘n vergeefse gooi naar de mogelijkheid van werken “in een hokje” of, desnoods, in een eigen kamertje, op het quarantaine-, crisis-, of kenniscentrum, zonder patiëntencontact, maar zelfs dát was geen optie… want ja, een TOA zonder patiënten is als een stratenmaker zonder stoeptegels.

Ik liep niet alleen meer risico ‘t virus sneller dan ’n ander op te pikken, de kans was ook erg reëel dat dit virus mij opnieuw kei hard onderuit zou halen. Harder dan een ander. Harder dan de vorige keer? Harder dan ik hebben kan. Ik was overtuigd.

En dus, om te voorkomen dat ‘t Corona-virus mij vindt, is het van belang dat ik niet me niet in het ziekenhuis begeef en heb ik me thuis terug getrokken alwaar ik me nu verstop voor COVID-19. Ik ben al begonnen met aftellen.

Desalniettemin sta ik morgen vroeg op en ga ik heel hard werken: wassen draaien, strijken, schrobben en poetsen…weg poetsen! Mijn misschien misplaatste, maar onmiskenbaar en alom aanwezige schuldgevoel.

Veel sterkte, lieve collega’s, ik zou liever in júllie schoenen staan en met jullie ten strijde trekken. Is er iemand die met me wil ruilen? Ik heb maat 39.

Zo maar een zomeravond

In verte klinkt ‘t geluid

van een trein

het dorp uit

———————

Aan de hemel

witte wolken

rood getint

Verder stil

geen zuchtje wind

————————————–

In de verte klinkt gekrijs

een pauw strijkt zijn veren

de wolken kleuren grijs

De scheem’ring valt

de zon gaat langzaam onder

Verder stil

wel wat kil

nu zo zonder

——————————————

In de verte klinkt gefluister

vanuit huis

een stemmen op tv

ik wil er niet in mee

Ik blijf zitten in het duister

en ik luister

naar het geluid van de stilte

—————————————-

In de verte klinkt geklater

van drupp’lend water

in de goot

langzaam voel ik meer de kilte

m’n armen nog steeds bloot

—————————————-

In de verte klinkt gesnater

van eenden op hun vlucht

De kerkklok zegt

‘t wordt al later

donkerblauw

kleurt nu de lucht

—————————————

In de verte klinkt ‘t geluid

de ritmiek van weer een trein

als muziek het dorp uit

————————————————

De hemel die de nacht hervindt

is nu bijna zwart

slechts het bonzen van mijn hart

—————

verder stil

geen zuchtje wind

De poliep en de Zanger

Het is inmiddels al even geleden dat ik, samen met mijn poliepen, een zoveelste bezoekje bracht aan de KNO-arts. Kregen ze, mijn poliepen, 2 maanden daarvoor, op mijn vriendelijk doch dringende verzoek, nog uitstel van executie, déze ronde bleek er geen ontkomen meer aan. Mijn poliepen, die in mijn oren niet klinken als een ernstige aandoening maar eerder als iets aandoenlijks en onschuldigs, moesten nu toch écht mijn neus uit.

Ik kreeg uitgebreid tekst en uitleg van mijn, overigens altijd vriendelijke, KNO-arts. Ik vermoed echter dat ik, al mijn eerdere bezoeken ten spijt, niet zo’n snuggere indruk op hem had gemaakt, want toen hij mij vertelde over de mogelijke complicaties van de ingreep en hij mij wees op de risico’s ervan, legde hij mij uitvoerig uit: ”ik opereer in een risicovol gebied vlakbij de oogzenuw, de schedelbasis en dus dichtbij de hersenen”, waarna hij vervolgde: “maar in uw geval kan dat niet zo veel kwaad “…..

Stil staan

Het was zo maar een maandagmiddag op een zomerse dag in ‘s-Hertogenbosch. Het was iets na half 5. Ik voelde me goed, een beetje euforisch zelfs. De “grote vakantie” was begonnen en hoewel ikzelf nog een aantal weken moest werken, merkte ik het aan alles. Op de poli was het minder druk, dilemma’s en diagnoses leken luchtiger, collega’s waren relaxter en onze patiënten oogden vrolijker achter hun zonnebrillen, op teenslippers, in korte broeken en fleurige zomerjurken.

Naast de entree van het ziekenhuis oogste ook de kersenkraam weer veel klandizie. De kersen glommen je tegemoet en de bestrating van het voorplein schitterde in de zon. De héle dag was zonovergoten en zelfs op het station voelde het die middag gemoedelijk.

Sinds enkele weken ging ik met de trein naar mijn werk. Daar was een maandenlang proces van wikken en overwegen aan vooraf gegaan, maar ik vond, en vind het nog stééds heerlijk: op één dag 2 x 33 minuten vrije tijd cadeau! Zesenzestig minuten extra om zo maar in te vullen. Wat een genot!

Dit alles droeg die middag bij aan het tevreden en opgewekte gevoel dat zich van mij meester had gemaakt. Ik was ruimschoots op tijd om de trein van 4 voor 5 te halen. Dat kwam goed uit want ’s avonds zou ik, met een vriendin, pizza gaan eten op een terras, in de zon in mijn stad. Het leven was een feest en lachte me breed toe. En het was nog maar maandag!

Stipt op tijd rolde de intercity ‘t station binnen. Ik nestelde me heerlijk met een zakje Venco vóór in de dubbeldekker richting Venlo, aan de schaduwzijde, een plek van 4 stoelen helemaal voor mij alleen. De trein zette zich in beweging. Ik beantwoordde wat app’jes, snoepte en mijmerde wat en keek naar buiten waar het frisgroene landschap en de bebouwing mij afwisselend passeerden.

In het voorbijgaan van Vught, viel mijn oog op een fiets. Hij kwam met 140 kilometer per uur, als een flits, voorbij. De fiets leunde ongemakkelijk tegen de rood-witte afzetting van een spoorwegovergang waarvan de lampen vervaarlijk knipperden. Met de de aanblik van de fiets nog op mijn netvlies, verminderde de trein plots vaart om vervolgens direct en dwingend te remmen. Ik wist meteen hoe laat het was want wat ik op dat moment voelde, kende ik niet, maar het maakte misselijk en bevestigde mijn bange vermoedens.

Het was 4 over 5. De tijd stond stil.

Met mijn trein was ook jouw leven tot stilstand gekomen. Het werd angstig stil in de trein. Betekenisvolle blikken gingen over en weer, maar niemand die iets zei. We waren stil. Doodstil.

We stonden stil. We stonden uren stil bij de dood. Jouw dood.

Mijn leven in sneltreinvaart, het haalde het jouwe in. Jouw reis door de tijd en het leven was hier beëindigd. Ik kende je niet, maar ik denk aan jou. Nog steeds. Als mijn trein onverwacht vaart mindert of als ik hoor over “een aanrijding met een persoon”. Ik denk aan de levenslast, de nood en het, vermoedelijk, zo donkere gemoed waaronder mensen als jij gebukt gaan.

Ik ben me op die momenten pijnlijk bewust van mijn geluk. Ik heb geluk, ik heb immers levenslust in overvloed. Als ik dat toch eens met je had kunnen delen. Je had het zo van me mogen hebben. Ik had meer dan genoeg. Meer dan genoeg voor de hele week.

Want het was nog maar maandag.

Herinnering aan december

Ik wil niet doodgaan in december. Ik houd van de laatste bladzijden in mijn verfomfaaide agenda, van mijn doorleefde kalender: ik houd van december.

Zo half november, met de intocht van Sinterklaas, komt ook mijn decembergevoel. De dagen worden korter, mijn kaarsen branden langer. Buiten wordt het licht kouder, binnen wordt het warmer.

Ik gun de Sint zijn feest maar zodra zijn schip als een stip over de rand van de horizon helt, geef ik me over aan het opkomend, wellicht naïef, vreugdevolle gevoel dat ik krijg van Kerst. Het vooruitzicht van kaarsjes, kransjes en cadeautjes in een gekunsteld kerstdecor stemt mij blij.

Ik word gelukkig van de koude koopavonden die worden omlijst door klassieke kitscherige kerstliedjes en van de lichtjes die her en der in het straatbeeld opdoemen. Ze maken de herinneringen aan mijn kinderjaren levendig. Bovendien is er marsepein én zijn de mandarijnen het lekkerst in december!

Ik ben me, meer dan in andere maanden, bewust van mijn geluk. Maar ook van mijn kwetsbaarheid en de eindigheid van het leven. Nergens in het jaar wordt het contrast tussen buiten en binnen, arm en rijk, oorlog en vrede, begin en einde zo pijnlijk scherp afgetekend als in december.

Maar wát maakt dan dat de magie van de maand december, én die van de mandarijnen, met het omslaan van de laatste bladzijde van mijn agenda, als bij toverslag verdwijnt ? Klokslag 12 uur is het voorbij, is de betovering verbroken en gaat de kerstdroom op in rook- en kruitdampen.

De kerstboom uit het oude jaar verliest zijn glans en geur: hij verandert in een simpele spar die niet langer in mijn woonkamer thuis hoort. Hij past niet in het nieuwe jaar. En zo blij als ik was toen hij stond, zo gelukkig ben ik als ik begin januari alle sporen van Kerst gewist heb, mijn huis een nieuw begin uitstraalt en synchroon loopt met mijn nieuwe, lege agenda.

Een agenda vol lege dagen die verlangend vragen ingekleurd en geplukt te worden. De eerste pennenstreken op een onbeschreven blad voelen als mijn voetstappen in vers gevallen sneeuw.

Januari is koud, kaal, ongerept en leeg. Januari biedt perspectief. De dagen lengen en worden lichter. De kalender komt opnieuw tot leven, voor dagen, weken, maanden óf… slechts voor even.

Maar, ik wil níet doodgaan in december, niet in januari, noch in maart.

Als ik dan ooit sterven moet, dan liever in de kleuren van september. (die staan mooier op de kaart)

Maar doodgaan wil ik niet, niet in de herinnering van december.

In den beginne…

Mijn jongste dochter zal een jaar of 5 geweest zijn toen zij, haar oudere broer en zus, mijn moeder, en ik een gesprekje voerden over de eerste mensen op aarde. Wat de aanleiding was, weet ik niet meer maar het ging over de bijbel, Adam en Eva en over de evolutietheorie.

Kennelijk sprak het verhaal van Darwin mijn jongste meer tot de verbeelding dan het scheppingsverhaal want na afloop vroeg ze, kijkend mijn moeder, en wellicht om gesterkt te worden in haar wankele overtuiging: “Oma, was jij vroeger ook een aap?”