Dropjes (vice versa)

Dropje

De besmuikte trein op de valreep gehaald, plofte ik neer naast een dito manspersoon. De man zag zó grauw, dat hij haast wegviel tegen het grijs van buiten dat overging in de evenzo gore ruiten. Er was nauwelijks contrast. Bovendien leek het of hij ieder moment op kon gaan in de rooklucht die om hem heen hing. Ik houd van oudere mannen, hoewel ik vermoed dat dit exemplaar jonger was dan hij oogde. Maar misschien ook niet. Heel even had ik overwogen tegenover hem te gaan zitten maar om het gevoel te hebben vooruit te reizen in de tijd, zeeg ik, met een flauwe verontschuldiging, die ergens tussen ons in belandde, naast hem neer. De man zei boe, noch ba en hij keek zo gesloten dat ik al direct spijt had van mijn ietwat gehaaste actie.

De man zat overduidelijk niet op gezelschap of aanspraak te wachten. Ik liet mijn iPhone voor de verandering eens in mijn tas en observeerde de schulp van de man vanuit mijn ooghoeken. De man toonde triest, een beetje stoffig en onverzorgd. Desondanks intrigeerde hij me. Onbewust ga je oordelen, het gebeurt in fracties van seconden: er vormt zich, ongewild, een beeld in mijn hoofd. Wat voor leven zou deze man leiden, of zou het vooral lijden zijn? Welk beroep paste deze man? Hij had het voorkomen van een kunstenaar, maar het zag er niet uit dat hij de kunst van het leven verstond. Zou hij vader of echtgenoot zijn ? Nee vast niet, want welke vrouw zou haar man nou zó over straat sturen, zo vulde ik ook zelf al in, ondertussen, in het duister van de spoortunnel, vergeefs zoekend naar een ring om zijn vergeelde vingers.

Ik kreeg bij deze man hetzelfde gevoel als van Best. Met een fikse investering en opknapbeurt zou er best iets van te maken zijn. Maar dat zou hij dan zelf ook moeten willen en die indruk wekte hij allerminst. In sneltreinvaart raasden mijn gedachten, zonder te stoppen, door mijn hoofd. Ik moest mijn tong afbijten om hem te vragen naar wat er in zijn verweerde hoofd omging. Ik vermoed dat hij dat óók had gedaan want plots begon hij onbedaarlijk te hoesten. In de stilte, die tussen twee hoestbuien door viel, vond ik eindelijk een legitieme reden de man uit zijn tent te lokken. Ik viste een zakje Venco uit mijn tas en bood hem triomfantelijk een dropje aan. Hij knikte minzaam, doch duidelijk dankbaar. Het hoesten stopte, de trein reed onverminderd hard door. Samen starend door de stoffige ramen, vervolgden we onze reis, zwijgend, over niets in het bijzonder…

Eva de Zanger

Dropje

Wat rijdt hij toch hard hè, zei de vrouw in de trein tegen niemand in het bijzonder, of misschien juist wel. De gele trein denderde ongewassen langs het fabrieksterrein van Best, waar een trein inderdaad niet snel genoeg langs kon rijden. De vuile ruiten waren ook een voordeel. Het leek of het land bedolven werd onder een grijze stofwolk, reikend tot aan de hemel. Ik nam de vuiligheid ter kennisgeving aan en probeerde tegelijk een kennismaking met de vrouw te voorkomen, door grijs in het grote niets te staren, waardoor het leek of ik in mezelf keek.

De vrouw was naast me komen zitten, terwijl de bank tegenover leeg was. Ze werd ziek als de trein achter haar rug vooruit reed. Mij maakte het niks uit, vooruit of achteruit, zolang de trein maar reed, wat in deze dagen nog minder vanzelfsprekend was dan anders. Zij en ik waren de enigen die niet met een mobieltje in de hand zaten. Ik was bang dat het een band zou scheppen.

Terwijl de trein de tunnel in reed keek ze me van opzij aan, of ze aan mijn gezicht iets kon aflezen dat haar aanknopingspunten bood voor gelijkgestemde inzichten. Voor wie mij niet kende stond mijn gezicht op onweer en voor wie me kende stond mijn gezicht op zwaar weer. Dus zweeg ze. Intussen begon ik het benauwd te krijgen. Dat gebeurde wel vaker als ik op het perron slechts tijd had gehad voor één sigaret. Dan had ik te veel lucht, die eerst rochelend en daarna hoestend naar buiten rolde. Mijn gezicht stond dan op geen weer en ik blafte als een oude weerwolf. Wil je misschien een dropje?, zei de vrouw naast me en greep in haar tasje, zonder het antwoord af te wachten. De drop ging braaf aan mijn eenzame bovengebit hangen en stopte het geblaf.

Beter zo?, vroeg ze, met iets van triomf in haar stem.

Ik knikte nog dankbaar ook.

Jos Kessels, Eindhovens Dagblad

Plaats een reactie