Bijna wekelijks loop ik er wel even langs. Langs het bankje dat een beetje als mijn bankje voelt.
Het was destijds verrassend, dit bijzondere bankje hier, in Helmond, aan te treffen. In eerste instantie stond het in de Kasteeltuin. Natuurlijk heb ik het onmiddellijk omarmd: míjn armen zijn immers lang genoeg. Nu staat het, al enkele jaren, op een nog meer prominente plaats, namelijk, midden op de Markt: het bankje met daarop een citaat van mijn overleden oud-oom, oom Jan.
Ik ken de herkomst en context van de zinsnede niet en begrijpen doe ik het, waarschijnlijk om die reden, ook nog steeds niet: óf híj heeft te korte armen, maar zo herinner ik me hem niet, óf de persoon in kwestie heeft ’n nogal fors voorkomen, zo stel ik me het dan maar voor.

Het is overigens, als ik er langs loop, meestal bezet, of bezeten, mijn bankje. Misschien moet ik de bezitters, of bezetters, ervan, eens vragen naar wat zíj denken dat mijn oom Jan er mee bedoeld kan hebben.
Hoe dan ook: het ís, en blijft, gevoelsmatig, bijzonder. Dit bankje, op deze plek. Het bankje van oom Jan. God hebbe zijn ziel. En ik zijn bankje.
Iedere keer, als ik er langs loop, dan glimlach ik er even naar.
Hemelsbreed. Ik wél.