Of, de tonnen van tante Teun
We zijn een paar dagen aan zee. Jos en ik, we logeren in een B&B in een piepklein bakhuisje, in een piepklein dorpje op Schouwen-Duiveland.
Ik ben terug in Dreischor. In dit lieflijke dorpje logeerde ik als kind, in de vakanties, vaak bij “de tantes”. Ook in de weekenden reden we er regelmatig voor een dagje naar toe: vanaf het Hellegatsplein stonden we steevast in de file en ook was het -bijna altijd- wachten voor de groene brug bij Bruinisse.
Veel vroege herinneringen liggen hier in dit dorp, in verschillende kleuren, geuren en smaken voor het oprapen.
Mijn broer en ik hadden geen opa’s en oma’s, maar wij hadden “de tantes”: de oudere zus van papa en haar vriendin. De tantes, verpleegsters van de oude stempel, verschenen al direct na onze geboorte ten tonele en stonden mama in haar kraamtijd bij. Vervolgens hebben zij onze moeder hun leven lang, vooral ongevraagd, van adviezen voorzien.
Mijn tantes, of “de zusters” zoals ze in het dorp genoemd werden, woonden in een klein huisje dat heel idyllisch, ver van de weg, aan het eind van een smal schelpenpad lag. Het huisje aan de Stoofweg had een dubbele boerendeur waarnaast ‘s zomers een Clematis met grote paarse bloemen bloeide. Achter het huisje lag een enorme tuin: een, in mijn ogen, gigantisch groot, frisgroen gazon met daar omheen een brede border met de mooiste bloemen. Achter deze bloementuin lag ook nog eens een grote groentetuin verscholen. Tante Riet plukte bloemen, tante Teun rooide aardappels. Er was een duidelijke taakverdeling: tante Riet deed het fijne werk, vooral bínnenshuis. Zo borduurde ze bijvoorbeeld bloemetjes op zijden zakdoekjes en naaide ze poppenkleertjes. Tante Teun was meer van ‘t grove werk buiten, voor de boodschappen én zij breide wollen sokken.
Ik logeerde er óf alleen, óf samen met mijn broer en soms ook met mijn beste vriendinnetje. We speelden er met onze poppen onder de trap, met de barbies in de tuin, deden verstoppertje, aten worteltjes, zó vers uit de grond, verzamelden er zure aalbessen en kruisbessen en plukten er zoete aardbeien en kleurrijke bloemen. De geur van Lathyrus laat mij nog steeds terug verlangen naar die tijd.
Na een regenbui zocht ik er in de klei eindeloos naar pijpensteeltjes. En zo veel zandtaartjes als ik met het buurmeisje heb gemaakt! Ook als het regende, want dan speelden we heerlijk naast de kakelende kippen in het houten kot of toverden we -in hun grote boerderijschuur- het wasrek om tot een tent.
In het meubel in de eetkamer het glazen potje met altijd dezelfde DZ-dropjes. Het servies, de bordjes met groene bloemetjes van Petrus Regout uit Maastricht. Ik zocht in het vogelboekje naar de vogels die ik met de verrekijker in de tuin spotte en keek verwonderd toe hoe de knoppen van de passiebloemen in de vensterbank open gingen. Ik had er mijn eigen kop en schotel, met paarse viooltjes, waaruit ik gekookte melk met een beetje-koffie-voor-de kleur én een vel kreeg en als de tantes ’s avonds een aperitiefje dronken kreeg ik ook een borreltje: 7-up met zelfgemaakte bessensap. Door de radio klonk altijd licht klassieke vioolmuziek. Op zondagochtend “Vroege Vogels”. Op het behang op de muur in de woonkamer was een streepje aangebracht dat aangaf hoog het water in 1953 had gestaan.
Een telefoonnummer dat lang uit slechts drie cijfers bestond, 672, en het licht in huis dat iedere avond even dipte of dimde, zodra in de houtzagerij -aan de andere kant van het dorp- de machines aangingen. De harde frisse lakens die naar Dixan roken, tante Teun die me altijd heel stevig instopte, de geur van de Medinos-tandpasta die zij gebruikten en altijd onder de douche met Badedas-op-mijn-eigen-spons en afdrogen met mijn eigen badhanddoek. Het geluid van de veer van de hordeur in de gang…
Ik smulde van het, door tante Riet versgebakken, nog warme bruine brood met zoute roomboter, zo’n dikke rol met een zilverkleurige wikkel er omheen, van zoete macaroni en “á la Rietschor”, zoals ze haar wentelteefjes noemde. En natuurlijk van de verse bolussen, warm van de bakker op de Ring! Nog altijd mijn meest favoriete lekkernij!
De krieleitjes kwamen van de kippetjes van boer en boerin Steenland, ik mocht ze zelf rapen. Mijn eerste nieuwe fiets; een knalgroene, van de fietsenwinkel aan het begin van het dorp. Fruit haalden we bij de Teelhoeve, grote boodschappen bij de Prijsslag in Nieuwerkerk en kaas op de markt, op dinsdag in Zierikzee.
Ook de geur van het wonderlijke winkeltje van de dorpskruidenier “Corre” kan ik zó oproepen. Melk haalden we, om de dag, vers van de koe, vaak nog lauw warm, in 2 emmertjes, bij de boer. Ik, achterop de fiets bij tante Teun, met mijn voeten in de zijtassen.
En nu ben ik terug. Terug in mijn herinnering die met de jaren langzaam steeds meer lijkt te verbleken, zoals slechts de geschilderde margarinereclame op de bakstenen gevel nog herinnert aan de winkel van Corre, Cor van Dixhoorn.
Dreischor blijkt ook nog eens veel kleiner te zijn dan het in mijn, kennelijk kinderlijke, beleving al was en toen ik uit de auto stapte, bracht alleen al de geur van de geteerde gepotdekselde schuren me terug in de straatjes, achterop de fiets, heen en weer naar de melkboer op de Welleweg, mijn voeten in die fietstassen.
Dolend door Dreischor wandel en wentel ik me in weemoed. Lag mijn huisje-vol-herinneringen voorheen vrij, slechts door een rij enorme populieren gescheiden van de ernaast gelegen akkers, nu werd het omgeven door een soort bos of park, zo had ik op Google Earth al eens gezien. Het beeld vanuit de lucht klopte totaal niet met dat in mijn hoofd, waardoor mijn nieuwsgierigheid ernaar, met het oplopen van mijn leeftijd, was gegroeid.
Vroeg in de avond zijn Jos en ik er naar toe gewandeld. Op de oprit stond toevallig een ouder echtpaar dat enigszins verbaasd keek toen wij doelgericht op hen afkwamen. Desondanks werden we enthousiast onthaald. Hun enthousiasme werd nog groter toen ik hen vertelde wat ik kwam doen, of, kwam voelen. Deze mensen bleken overigens niet de bewoners te zijn maar zij pasten, zoals ieder jaar, op het huis en de katten als de huidige eigenaren, goede vrienden van hen, vakantie vierden. Dat deden zij al zeker 10 jaar en dus kenden zij het huisje en haar recente geschiedenis goed.
Zij hebben mij uitgebreid het hele huis en de enorme tuin laten zien. Ik had foto’s bij me zodat ik de oude situatie kon laten tonen. Keek je vroeger vanuit de woonkamer ver weg de tuin in, tot aan de dijk met daarop de weg naar Zierikzee -op heldere dagen kon ik vanuit mijn slaapkamerraam de Sint Lievensmonstertoren van Zierikzee zelfs zien- nu keek je tegen huizenhoge begroeiing aan, alsof je aan de rand van een donker bos stond. De huidige bewoners hebben de akkers er om heen kunnen aankopen waardoor een enorm park, of eigenlijk meer een soort landgoed, inclusief enorme vijver ontstaan is. Hoewel onherkenbaar en ook schitterend, een groter contrast met het lieflijk huisje met het grote gazon uit mijn herinnering was niet denkbaar.
Na goed zoeken vond ik binnen gelukkig toch nog enkele herkenningspunten die wél strookten met mijn herinnering. De dubbele voordeur met de houten klopper, de oranje gevlamde tegeltjes op de keukenvloer, en ook de deur van de badkamer, inclusief de zwarte kunststof klink, was nog dezelfde, net als de waterput en het vervallen varkenskot.
In de garage rook het zelfs nog als destijds, de geur van de Diane die danste, onderweg naar het Dijkwater. Ik heb letterlijk en figuurlijk mijn hart op kunnen halen, ik heb mijn geheugen op kunnen frissen en nieuwe kleuren kunnen geven aan mijn vaal geworden herinneringen.
Mijn tantes zijn er al lang niet meer. Tante Riet overleed in 1992 en tante Teun tien jaar later. Zij hebben, hoewel van oorsprong geen Zeeuwse meisjes, altijd zeer sober, en op het ziekelijke af, zó zuinig geleefd. Ze hadden zelf geen kinderen en gingen maar heel zelden, maar meestal níet, op vakantie. Hun leven lang hebben ze goed gepot en op hun geld gezeten en na haar overlijden heeft tante Teun haar hele kapitaal aan de kerk geschonken. Die heeft er, naar de laatste wens van mijn tantes, nieuwe kroonluchters van aangeschaft. En dus schijnt het licht van mijn tantes tot op de dag van vandaag in de Adriaanskerk in Dreischor.
Ik kan er niet rouwig om zijn want mijn erfdeel bestaat uit onbeschrijflijk veel levendige herinneringen en die zijn onbetaalbaar. Daar kunnen de tonnen van tante Teun niet tegenop.
